Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Albanië

Albanië

Albanië

ALBANIË is een klein land met een rijke, complexe geschiedenis. Stammen en naties zijn erdoorheen getrokken, wereldmachten hebben erom gestreden en het is tientallen jaren aan een verregaand isolement onderworpen geweest. Terwijl Jehovah’s Getuigen er veel problemen en tegenspoed hebben ondervonden, heeft Jehovah God hen staande gehouden en hen gezegend met schitterende geestelijke voorspoed. De volgende pagina’s geven een kort overzicht van hun boeiende geschiedenis en laten zien hoe „de hand van Jehovah” zijn nederige aanbidders in dit land heeft gesteund (Hand. 11:21).

Eeuwenlang hebben vreemde mogendheden om de macht in Albanië gestreden, een strijd die ook tot religieuze conflicten leidde. Tegen het begin van de zestiende eeuw was het gebied in religieus opzicht verdeeld: sommige bewoners beleden moslim te zijn, andere orthodox en weer andere katholiek.

Eind negentiende eeuw stak het Albanese nationalisme de kop op en werden er veel patriottische genootschappen opgericht. De meeste inwoners van Albanië waren boeren, en velen schreven hun armoede aan jarenlange buitenlandse interventie toe. Tegen 1900 waren autonomie en onafhankelijkheid brandende kwesties geworden die tot oorlogen met Griekenland, Servië en Turkije leidden. In 1912 riep Albanië ten slotte de onafhankelijkheid uit.

Later zorgde het regeringsbeleid ervoor dat georganiseerde religie vrijwel uitgeroeid werd. Na de Tweede Wereldoorlog schafte het communistische bewind alle religie af en riep het Albanië uit tot de eerste atheïstische staat ter wereld.

’ZE NEMEN DE WAARHEID MET VREUGDE AAN’

De apostel Paulus berichtte omstreeks het jaar 56 dat hij en zijn reisgenoten het goede nieuws grondig gepredikt hadden „tot aan Illyrië toe”, een Romeinse provincie die een deel van het huidige Albanië omvatte (Rom. 15:19). Hoogstwaarschijnlijk werden sommigen in het gebied in die tijd ware christenen, want de wereldlijke geschiedenis bericht dat het christendom in de eerste eeuw vaste voet kreeg in Albanië.

De eerste hedendaagse vermelding van ware aanbidding in dit gebied stamt uit 1921, toen John Bosdogiannis vanuit Kreta naar Bethel in Brooklyn schreef over zijn bezoek aan de Bijbelstudieklas in Ioánnina, dat nu tot Noord-Griekenland behoort. Omstreeks diezelfde tijd vestigden veel Albanezen zich in New England (VS), onder wie Thanas (Nasho) Idrizi en Costa Mitchell. Toen ze de waarheid leerden kennen, lieten ze zich onmiddellijk dopen. Broeder Idrizi ging in 1922 terug naar Gjirokastër (Albanië) en werd daarmee de eerste Albanees die met Bijbelse waarheden naar zijn land terugkeerde. Jehovah zegende zijn opofferingsgezindheid, en mensen begonnen gunstig te reageren. Al gauw keerden ook andere gelovige Albanezen vanuit Amerika terug naar hun geboorteland. Ondertussen bleef Costa Mitchell in Boston (Massachusetts, VS) tot de Albanezen prediken.

Sokrat en Thanas Duli (Athan Doulis) waren in Albanië geboren maar als kind meegenomen naar Turkije. Sokrat keerde in 1922 naar Albanië terug. Een jaar later ging ook de veertienjarige Thanas terug om zijn broer te zoeken. „Toen ik bij ons oude huis aankwam,” schreef hij, „vond ik mijn broer niet onmiddellijk, want die werkte ongeveer tweehonderd kilometer verderop. Maar ik vond wel de Engelse Wachttoren, een bijbel, zeven delen van Studies in the Scriptures en nog wat pamfletten over Bijbelse onderwerpen. Blijkbaar waren er zelfs in die afgelegen bergstreek actieve Bijbelonderzoekers die naar Amerika waren geweest en teruggekomen waren met kennis van de Bijbel en liefde ervoor.” Toen de twee elkaar eindelijk ontmoetten, begon Sokrat, die inmiddels een gedoopte Bijbelonderzoeker was, zijn broer Thanas meteen de waarheid te onderwijzen.

In 1924 werd het kantoor in Roemenië met het toezicht over het pas geopende veld in Albanië belast. Hoewel er nog niet veel getuigenis werd gegeven, stond er in de Engelse Wachttoren van 1 december 1925: „Het boek De Harp Gods en de brochures Een begeerenswaardige Regeering en Wereld Benauwdheid zijn in de plaatselijke taal vertaald en gedrukt, een flink aantal ervan zijn onder de bevolking verspreid, en de Albanezen nemen de waarheid met veel vreugde aan.”

Albanië werd destijds door politieke conflicten verscheurd. Maar hoe stond het met Jehovah’s volk? „In 1925 waren er drie georganiseerde gemeenten in Albanië en nog wat geïsoleerde Bijbelonderzoekers”, schreef Thanas. Hij vermeldde ook dat de liefde onder hen een sterk contrast vormde met de verdeeldheid, het egotisme en de wedijver van de mensen om hen heen. Terwijl veel Albanezen het land verlieten, keerden andere, die de waarheid hadden leren kennen, juist terug omdat ze hun familieleden graag over Christus’ pas opgerichte koninkrijk wilden vertellen.

Ondertussen werden in Boston ’s zondagsmorgens openbare lezingen in het Albanees gehouden voor wel zestig personen. De aanwezigen namen hun Bijbelstudie serieus en verdiepten zich enthousiast in de delen van Studies in the Scriptures. Ook het boek De Harp Gods werd grondig bestudeerd, ondanks enkele vertaalfouten. (De titel was bijvoorbeeld eerst vertaald met „De Gitaar Gods”.) Toch heeft dit boek tientallen Albanezen geholpen de Bijbelse waarheid te leren kennen en een sterk geloof op te bouwen.

„VAL HEN NIET LASTIG!”

In 1926 berichtte de Engelse Wachttoren dat in Albanië dertien personen de herdenking van Christus’ dood hadden bijgewoond. In het Engelse Jaarboek 1927 stond: „Er zijn maar ongeveer vijftien gewijde broeders en zusters in Albanië, en ze doen hun best de boodschap van het koninkrijk te verbreiden.” Het Jaarboek zei verder: „In Amerika zijn zo’n dertig gewijde Albanese broeders en zusters, die hun landgenoten maar wat graag helpen kennis van de waarheid te verkrijgen.” Tot vreugde van de vijftien broeders en zusters in Albanië waren er dat jaar 27 personen op de Gedachtenisviering, ruim tweemaal zo veel als het jaar daarvoor.

Midden jaren twintig was er nog steeds veel politieke onrust in Albanië. Een regering onder leiding van Fan Noli, een orthodoxe bisschop, greep korte tijd de macht maar werd omvergeworpen door president Ahmed Bey Zogu. Hij maakte van Albanië een koninkrijk, waarin hij het als koning Zog I voor het zeggen had.

In 1928 reisden Lazar Nasson, Petro Stavro en nog twee broeders vanuit de Verenigde Staten naar Albanië om het „Photo-Drama der Schepping” te vertonen. In diezelfde periode waren ook een katholieke en een orthodoxe priester uit de Verenigde Staten in Albanië om een bezoek te brengen aan koning Zog I.

„Ik waarschuw u!”, zei de katholieke priester tegen Zog. „Er zijn mannen uit Amerika gekomen om u moeilijkheden te bezorgen.”

De orthodoxe priester was het daar echter niet mee eens. Hij kende de broeders omdat ze nog niet zo lang daarvoor tot zijn kerk in Boston hadden behoord. „Als iedereen in Albanië zo was als zij,” zei hij tegen Zog, „hoefde u de deuren van uw paleis niet meer op slot te doen!”

„Laat hen dan hun gang maar gaan,” antwoordde Zog, „en val hen niet lastig!”

In datzelfde jaar werd de liederenbundel Gezangen tot Eer van Jehova in Boston in het Albanees gedrukt, met het gevolg dat de broeders en zusters in Albanië uiteindelijk de melodieën en de woorden van de liederen leerden die daarin stonden. Twee van hun lievelingsliederen waren „Vrees niet kleine Kuddeke” en „Op aan ’t Werk”, liederen die de broeders en zusters zouden sterken in de moeilijke jaren die volgden.

Albanezen nemen over het algemeen geen blad voor de mond, en ze waarderen het als iemand op de man af is. Wat op anderen misschien overkomt als een heftige woordenwisseling is voor Albanezen vaak een gewoon, geanimeerd gesprek. Als ze ergens een uitgesproken mening over hebben, steken ze die niet onder stoelen of banken, maar spreken en handelen er vaak naar met een sterke overtuiging. Die eigenschappen zijn beslist van invloed geweest op hun reactie op het goede nieuws.

MOEILIJKHEDEN LEVEREN POSITIEVE RESULTATEN OP

Vanwege groeiende politieke en economische problemen verlieten steeds meer Albanezen het land, en sommigen van hen leerden in New England of in de staat New York de waarheid kennen. Overal waar een concentratie van Albanezen was, floreerde de waarheid. De broeders en zusters snakten naar meer lectuur en waren dan ook blij toen ze de twee brochures Het Koninkrijk, De Hoop der Wereld en De Crisis in het Albanees kregen.

In diezelfde tijd hadden de autoriteiten in Albanië een deel van onze lectuur in beslag genomen. Maar in 1934 berichtte het Bulletin (nu Onze Koninkrijksdienst) vanuit Albanië: „We zijn heel blij jullie te kunnen schrijven dat het ministerie van Justitie zojuist een besluit heeft uitgevaardigd aan alle provincies dat al onze lectuur voortaan ongehinderd verspreid mag worden. (...) Alle boeken en brochures die door de verschillende prefecten geconfisqueerd waren, zijn aan de broeders teruggegeven (...) Zeven broeders hebben nu een auto gehuurd om met boeken de afgelegen steden te bezoeken, terwijl de andere broeders en zusters de plaatsen in de buurt bewerken.” Het gevolg was dat de Getuigen zowel in 1935 als in 1936 ruim 6500 stuks lectuur verspreidden!

’NAAR MEN DENKT DE MEEST WIJDVERBREIDE RADIOTOESPRAAK IN DE GESCHIEDENIS’

„Er worden pogingen gedaan een radiotoespraak uit te zenden die naar men denkt de meest wijdverbreide in de geschiedenis zal zijn”, maakte de Britse krant Leeds Mercury begin 1936 bekend. „Het gaat om een toespraak in Los Angeles van rechter Rutherford, de evangelist.” J.F. Rutherford, die toen de leiding had onder Jehovah’s Getuigen, zou een lezing houden die via radiotelefoon in heel de Verenigde Staten en Groot-Brittannië te horen zou zijn en ook in een aantal andere Europese landen zou worden uitgezonden. „Er is één Europees land waar de lezing in elk geval niet te horen zal zijn”, besloot het artikel in de Mercury. „Dat is Albanië, dat geen telefoondienst heeft.”

Maar een paar weken na de lezing schreef Nicholas Christo van de Albanese gemeente in Boston aan het internationale hoofdbureau: „We willen jullie graag laten weten dat we kort geleden uit Albanië bericht hebben gekregen dat rechter Rutherfords lezing ’Scheiding der natiën’ daar te horen was, zodat er een land toegevoegd kan worden aan de toch al lange lijst van landen die deze toespraak gehoord hebben. De lezing was op twee plaatsen te ontvangen (...), kennelijk via de korte golf. (...) De broeders en zusters waren buiten zichzelf van vreugde toen ze de stem van rechter Rutherford hoorden.”

Hoe hielden de Albanese verkondigers hun vergaderingen toen De Wachttoren nog niet in het Albanees werd uitgegeven? De meeste Albanezen die de waarheid aannamen, waren mannen die in Zuid-Albanië op een Griekse school hadden gezeten. Ze hadden er dus geen moeite mee de Griekse Wachttoren te studeren. Anderen studeerden De Wachttoren in het Italiaans of Frans. Terwijl de vergaderingen in het Albanees werden gehouden, vertaalden de broeders de lectuur gewoon tijdens het bespreken.

Ook in Boston werd de Albanese Wachttoren-studie op maandagavond met behulp van een Griekse uitgave van het tijdschrift geleid. Toch onderwezen veel broeders hun kinderen goed, en in latere jaren gingen hun zoons en dochters, neven en nichten, kleinkinderen en achterkleinkinderen in de volletijddienst. De Albanese broeders en zusters stonden na een tijdje zelfs zo bekend om hun ijverige getuigenis geven dat de mensen hen ungjillorë gingen noemen, wat „evangeliepredikers” betekent.

HOOGGEPLAATSTE PERSONEN KRIJGEN GETUIGENIS

In 1938, een jaar voordat de monarchie van koning Zog omvergeworpen werd, reisden twee van zijn zussen naar Boston. In december berichtte de Engelse Vertroosting (nu Ontwaakt!): „Toen de Albanese prinsessen naar Boston kwamen, gingen twee van ons van de Albanese afdeling van de groep van Jehovah’s Getuigen in Boston naar hun hotel om de boodschap van Gods koninkrijk met hen te delen. Ze ontvingen ons heel vriendelijk.”

De twee Getuigen waren Nicholas Christo en zijn zus, Lina. Ze troffen niet alleen de prinsessen aan, maar ook vijf andere hoogwaardigheidsbekleders, onder wie de toenmalige Albanese ambassadeur in de Verenigde Staten, Faik Konitza (Konica). Voorafgaand aan het onderhoud werd een getuigeniskaart in het Albanees aan de groep voorgelezen waarop gezegd werd hoe uitgebreid de waarheid onder de Albanezen werd gepredikt. Op de kaart stond onder andere: „Wij zijn blij u te laten weten dat deze boodschap ook al vele jaren in Albanië bekendgemaakt wordt en dat er tienduizenden boeken aan regeringsvertegenwoordigers en de bevolking van Albanië verspreid zijn tot hun troost en onderricht.”

De ambassadeur, meneer Konitza, zei tegen de prinsessen: „Ze zouden graag zien dat u uw invloed aanwendt zodat ze in Albanië ongehinderd kunnen prediken. Ze brengen een ’nieuw’ geloof, en ze zijn ervan overtuigd dat de wereld [de huidige wereldorganisatie] spoedig aan haar eind zal komen en dat dan Christus zal regeren en zelfs de doden zullen worden opgewekt.”

Hoe kwam het dat hij zo veel van de Koninkrijksboodschap wist? Vertroosting legt uit dat dit kwam „doordat een getuige die jaren daarvoor in de waarheid was gekomen, voordien een goede bekende van hem was geweest (...) en bij verschillende gelegenheden met hem over de waarheid had gesproken”.

BEPROEVINGEN TIJDENS DE TWEEDE WERELDOORLOG

Eind jaren dertig nam Italië de macht in Albanië over, en in 1939 vluchtten koning Zog en zijn familie het land uit. De fascistische strijdkrachten die vanuit Italië binnenvielen, verboden onze lectuur, en ook was het de vijftig verkondigers niet langer toegestaan te prediken. In de zomer van 1940 werden zo’n 15.000 stuks lectuur in beslag genomen. Op 6 augustus arresteerden de fascisten in Këlcyrë negen broeders en sloten hen op in een cel van nog geen twee bij vier meter. Later werden ze naar een gevangenis in Tirana overgebracht. Ze werden acht maanden zonder verhoor vastgehouden en kregen daarna gevangenisstraffen van tien maanden tot tweeënhalf jaar.

Gevangenen waren onder die omstandigheden van hun familie afhankelijk voor eten. Maar in dit geval zaten de kostwinners zelf in de gevangenis. Hoe slaagden ze erin aan eten te komen?

„We kregen elke vijftien dagen 800 gram droog brood, drie kilo steenkool en een stuk zeep”, herinnert Nasho Dori zich. „Jani Komino en ik hadden genoeg geld voor één kilo bonen. Met behulp van de steenkool kookten we de bonen, die andere gevangenen dan weer per lepel van ons kochten. Al gauw hadden we vijf grote potten bonen voor de verkoop die we telkens aanvulden. Ten slotte hadden we genoeg geld om wat vlees te kopen.”

In de winter van 1940/1941 vielen Griekse troepen het zuiden van Albanië binnen en dwongen ze mannen daar zich bij hen aan te sluiten. Toen een broeder in een van de dorpen zei dat hij dat weigerde omdat hij neutraal was, sleepten de soldaten hem aan zijn haren over de grond en sloegen ze hem tot hij bewusteloos raakte.

Toen de broeder weer bijkwam, beet de bevelvoerend officier hem toe: „Gehoorzaam je nog steeds niet?”

„Ik ben nog steeds neutraal!”, zei de broeder.

Gefrustreerd lieten de soldaten hem gaan.

Een paar dagen later kwam de officier bij het huis van de broeder die hij gemarteld had en prees hij hem voor zijn moed. „Enkele dagen geleden heb ik twaalf Italianen gedood en een onderscheiding gekregen”, zei hij. „Maar ik heb last van mijn geweten en ik schaam me ervoor de medaille te dragen. Ik hou hem in mijn zak omdat ik weet dat het een bewijs van criminele activiteit is.”

NIEUWE REGEERDERS, DEZELFDE BEPROEVINGEN

Tijdens de gevechten en de beroering van de oorlog kreeg de Albanese Communistische Partij stilletjesaan vaste voet, ondanks pogingen van de fascisten om de macht te behouden. In 1943 namen soldaten die tegen de communisten streden, een broeder gevangen, gooiden hem in een vrachtwagen, namen hem mee naar de gevechtslinies en overhandigden hem een geweer. Hij weigerde het aan te pakken.

„Je bent een communist!”, schreeuwde de commandant. „Als je een christen was, zou je vechten, net als de priesters!”

De commandant gaf de soldaten bevel de broeder te doden. Maar net op het moment dat het vuurpeloton zou schieten, kwam er een andere officier langs, die vroeg wat er aan de hand was. Toen hij over het neutrale standpunt van de broeder hoorde, gaf hij een tegenbevel om niet te schieten, en de broeder werd vrijgelaten.

In september 1943 trokken de fascisten zich terug en vielen de Duitse legers Albanië binnen. In slechts één nacht doodden ze in Tirana 84 mensen. Honderden mensen werden naar concentratiekampen gestuurd. In die periode typten de broeders boodschappen van hoop en aanmoediging uit de Bijbel uit. Als iemand de getypte boodschap gelezen had, werd hem gevraagd die terug te geven zodat iemand anders die kon lezen. Ook gebruikten de broeders en zusters de paar brochures die ze verstopt hadden, terwijl ze gewoon doorgingen met prediken. Bij hun prediking gebruikten ze slechts gedeelten van de Bijbel. Een complete Bijbelvertaling kregen ze pas midden jaren negentig tot hun beschikking.

Tegen 1945 hadden vijftien broeders in de gevangenis gezeten. Twee van hen waren naar een concentratiekamp gestuurd, waar een van hen doodgemarteld was. Terwijl de broeders in Albanië vervolgd werden omdat ze zich niet bij de Asmogendheden aansloten, werden enkele Albanese broeders in de Verenigde Staten ironisch genoeg juist gevangengezet omdat ze weigerden tegen de Asmogendheden te strijden.

In het door oorlog verscheurde Albanië werd de in beslag genomen lectuur bewaard in een douanekantoor. Toen er in de omgeving hevig gevochten werd, stortte het gebouw in, waardoor veel van onze lectuur op straat belandde. Naderhand raapten nieuwsgierige voorbijgangers boeken en brochures op en begonnen ze te lezen! De broeders waren er als de kippen bij om de rest van de lectuur te verzamelen.

In 1944 trokken de Duitse strijdkrachten zich terug uit Albanië en stelde het communistische leger een voorlopige regering samen. Onmiddellijk vroegen de broeders toestemming om brochures te herdrukken, maar hun verzoek werd afgewezen. „In De Wachttoren wordt de geestelijkheid aangevallen,” werd de broeders gezegd, „en in Albanië erkennen we die nog steeds.”

DE OORLOG EINDIGT MAAR DE VERVOLGING GAAT DOOR

Het nieuwe communistische bewind legde hoge belastingen op en nationaliseerde bezittingen, fabrieken, bedrijven, winkels en bioscopen. Mensen mochten geen grond kopen, verkopen of pachten, en de opbrengst moest worden afgedragen aan de staat. Op 11 januari 1946 werd de Volksrepubliek Albanië uitgeroepen. De communistische partij won de verkiezingen en vormde een regering met Enver Hoxha als staatshoofd.

Er werden meer scholen geopend en kinderen leerden lezen, hoewel de regering niet wilde dat iemand iets las waarin het communisme niet gepropageerd werd. Onze publicaties werden in beslag genomen, en de regering confisqueerde ook de kleine voorraad papier en de paar typemachines die de broeders hadden.

Elke keer dat de broeders toestemming probeerden te krijgen om onze lectuur uit te geven, werd hun verzoek afgewezen en werden ze bedreigd. Maar ze bleven standvastig. „Jehovah heeft ons de verantwoordelijkheid gegeven de bevolking van Albanië over zijn goddelijke voornemen in te lichten,” zeiden ze tegen de autoriteiten, „en u verbiedt ons dat. Nu bent u verantwoordelijk.”

De reactie van de regering kwam hierop neer: „Hier in Albanië zijn wij de baas! We staan geen theocratie toe, en we trekken ons niets aan van jullie of jullie God, Jehovah, die we niet erkennen!” De broeders en zusters lieten zich niet uit het veld slaan en bleven waar en wanneer ze maar konden met anderen over het goede nieuws spreken.

In 1946 werd de stemplicht ingevoerd, en iedereen die het waagde niet te gaan stemmen werd als een vijand van de staat bezien. Er werden wetten aangenomen die bijeenkomsten verboden, en prediken was strafbaar. Hoe reageerden de broeders en zusters?

De Getuigen in Tirana, ongeveer vijftien man sterk, organiseerden in 1947 een speciale predikingsactie. Ze werden onmiddellijk gearresteerd. Hun bijbels werden verscheurd, en ze werden gemarteld. Toen ze vrijgelaten werden, werd hun te verstaan gegeven dat ze zonder toestemming van de politie niet mochten reizen. Kranten dreven de spot met Jezus en Jehovah.

De Albanese broeders in Boston hoorden hiervan, en op 22 maart 1947 schreven ze een respectvolle brief van twee kantjes aan Enver Hoxha ten behoeve van de Getuigen in Albanië. Ze legden uit dat Jehovah’s Getuigen geen bedreiging voor de regering vormen en wezen erop dat religieuze tegenstanders valse beschuldigingen hadden gespuid omdat onze publicaties, terecht, hun onchristelijke praktijken aan de kaak stellen. Het slot van de brief luidde: „Toen de Albanese delegatie naar de Verenigde Naties onder leiding van de heer Kapo een bezoek bracht aan Boston, zijn wij naar zijn hotel gegaan. De heer Kapo ontving ons hoffelijk en oprecht geïnteresseerd, en luisterde onbevooroordeeld naar onze boodschap.” Hysni Kapo was jarenlang een van de hoogste autoriteiten in Albanië. Ondanks dat verzoek namen de problemen in Albanië alleen maar toe.

In 1947 werd Albanië een bondgenoot van de Sovjet-Unie en Joegoslavië, en waren er conflicten met Griekenland. Het jaar daarop verbrak Albanië zijn banden met Joegoslavië en haalde het de banden met de Sovjet-Unie aan. Wie de ideologie van de regering niet ondersteunde, werd doodverklaard. Het neutrale standpunt van de broeders en zusters riep steeds meer tegenstand en vijandigheid op.

Zo waren in 1948 zes broeders en zusters in een dorpje bijeen voor de Gedachtenisviering toen agenten binnenstormden. Ze sloegen de verkondigers urenlang voordat ze hen lieten gaan. Een paar weken later arresteerde de politie de broeder die de Gedachtenislezing had gehouden en dwong hem twaalf uur achtereen te blijven staan. Om middernacht beet de hoofdcommissaris hem toe: „Waarom overtreed je de wet?”

„We kunnen de wet van de staat niet boven de wet van de Heer stellen!”, antwoordde de broeder.

Woedend sloeg de commissaris de broeder in het gezicht. Toen hij zag dat de broeder zijn hoofd opzij draaide, vroeg hij: „Wat doe je?”

„Ik heb u al gezegd dat we christenen zijn”, antwoordde de broeder. „Jezus heeft ons geleerd dat als iemand ons slaat, we hem de andere wang moeten toekeren.”

„Juist omdat je Heer dat geboden heeft,” snauwde de woedende commissaris, „ga ik hem niet gehoorzamen en ga ik je niet nog eens slaan! Maak dat je wegkomt!”

„IK BLIJF PREDIKEN”

Sotir Ceqi was vroom orthodox en woonde in Tirana. Als kind leed hij aan bottuberculose en had hij verschrikkelijke pijn in zijn benen. Op zijn zeventiende werd hij zo depressief dat hij besloot zelfmoord te plegen door voor een trein te springen. Maar vlak voordat hij zijn plan kon uitvoeren, kreeg hij bezoek van Leonidha Pope, een familielid van hem. Leonidha, die niets van Sotirs plan wist, vertelde hem dat Jezus de zieken genas en dat de aarde een paradijs zou worden. Hij gaf hem ook een exemplaar van de Griekse Geschriften, die Sotir onmiddellijk begon te lezen.

„Het was als water voor een dorstige ziel”, zei Sotir. „Ik had de waarheid gevonden!”

Een paar dagen later en voordat hij verder contact had gehad met Leonidha, redeneerde Sotir bij zichzelf: ’De Bijbel zegt dat Jezus predikte. De apostelen en discipelen predikten allemaal. Het is logisch dat ik dat dan ook moet doen.’

En dus ging hij prediken. Met de Griekse Geschriften in zijn ene hand en zijn kruk in de andere ging hij moedig van deur tot deur.

In die jaren was de Sigurimi (de Albanese staatsveiligheidsdienst) verantwoordelijk voor de veiligheid van het land. Steeds alert op eventuele bedreigingen voor het communisme konden ze Sotirs moedige prediking onmogelijk over het hoofd zien. Ze arresteerden hem, hielden hem urenlang vast, sloegen hem en gaven hem orders niet meer te prediken.

Na zijn vrijlating zocht hij Leonidha op, die hem meenam naar Spiro Karajani, een arts die een paar jaar eerder de waarheid had leren kennen. Spiro gaf Sotir niet alleen medische zorg, maar hielp hem ook een beter begrip van de waarheid te krijgen.

„Als ze je weer arresteren,” adviseerde Spiro hem, „moet je voordat je ook maar iets tekent, elk woord en elke regel tellen. Zet een streep achter hun woorden. Laat geen lege ruimte over. Lees alles heel goed door. Zorg ervoor dat je alleen ondertekent wat je ook echt gezegd hebt.”

Slechts twee dagen later betrapte de politie Sotir weer op prediken. Op het politiebureau gaven de agenten hem het bevel een verklaring te ondertekenen. Sotir stond op het punt te tekenen toen hij zich de woorden van Spiro herinnerde. Ondanks druk van de agenten om snel te tekenen, nam Sotir er de tijd voor elk woord te lezen.

„Het spijt me,” zei hij toen, „ik kan dit niet tekenen. Ik heb dit niet gezegd. Als ik dit document zou ondertekenen, zou het een leugen zijn, en ik kan niet liegen.”

De agenten maakten toen een zweep van touw, waarmee ze Sotir verscheidene uren sloegen. Toen hij nog steeds niet wilde meewerken, dwongen ze hem twee metaaldraden vast te houden en gaven ze hem telkens elektrische schokken, die helse pijnen veroorzaakten.

„Toen de pijn bijna ondraaglijk werd,” vertelde Sotir later, „bad ik onder tranen. Plotseling zwaaide de deur open. Daar stond de commandant. Hij liet zijn blik over het tafereel gaan en keek toen snel de andere kant op. ’Hou op!’, beval hij. ’Jullie weten dat dit niet mag!’” Ze wisten allemaal heel goed dat martelen onwettig was. De agenten zetten de marteling stop, maar ze bleven Sotir onder druk zetten om het document te tekenen. Hij weigerde nog steeds.

„Jij wint!”, zeiden ze ten slotte. Met tegenzin schreven ze de verklaring op die Sotir zelf had afgelegd en waarin hij een prachtig getuigenis had gegeven. Ze gaven hem het document. Hoewel hij urenlang geslagen was en elektroschokken had gekregen, las Sotir elk woord zorgvuldig. Als een zin halverwege de bladzijde eindigde, trok hij een streep aan het eind van de zin.

„Waar ter wereld heb je dat geleerd?”, vroegen de verbaasde agenten.

„Jehovah heeft me geleerd niets te tekenen wat ik niet gezegd heb”, antwoordde Sotir.

„O ja? En van wie heb je dit dan gekregen?”, vroeg een agent, terwijl hij Sotir een stuk brood en een stuk kaas gaf. Het was inmiddels negen uur ’s avonds en Sotir was uitgehongerd, want hij had de hele dag niets gegeten. „Van Jehovah? Nee, van ons.”

„Jehovah kan op vele manieren voor iemand zorgen”, antwoordde Sotir. „Hij heeft eenvoudig jullie hart week gemaakt.”

„We laten je gaan,” zeiden de gefrustreerde agenten, „maar als je weer predikt, weet je wat je te wachten staat.”

„Laat me dan maar niet gaan, want ik blijf prediken.”

„Je kunt beter niemand vertellen wat hier gebeurd is!”, beval de agent.

„Als ze ernaar vragen,” antwoordde Sotir, „kan ik niet liegen.”

„Maak dat je wegkomt!”, blafte de agent.

Sotir was een van de velen die op die manier gemarteld werden. Hij werd pas na die geloofsbeproeving gedoopt.

Jarenlang werd de post gecensureerd en druppelden er slechts summiere berichten uit Albanië binnen. Naarmate reizen en het bezoeken van vergaderingen gevaarlijker werden, verloren de broeders en zusters in het land het contact met elkaar. Zonder centrale organisatie was het moeilijk een duidelijk beeld te krijgen van wat er gebeurde. Toch bleef het aantal van hen die de waarheid aannamen, groeien. In 1940 waren er 50 broeders en zusters in Albanië, in 1949 waren dat er 71.

THEOCRATISCHE GROEI TE MIDDEN VAN POLITIEKE SPANNINGEN

In de jaren vijftig werd de controle op alle aspecten van het leven nog verscherpt. De politieke spanningen tussen Albanië en Griekenland liepen op. De diplomatieke betrekkingen met Engeland en de Verenigde Staten waren verbroken. Zelfs de betrekkingen met de Sovjet-Unie waren gespannen. Albanië trok zich steeds verder terug in een isolement, afgescheiden van de buitenwereld, terwijl alle communicatie afgeluisterd of gecontroleerd werd.

Toch slaagden twee broeders er af en toe in brieven en briefkaarten naar de broeders in Zwitserland te sturen. De Zwitserse broeders antwoordden in het Frans of Italiaans en in codetaal. Dankzij die kaarten hoorden de Albanese broeders over het congres dat in 1955 in Neurenberg was gehouden. Het nieuws over de vrijheid van de Duitse broeders en zusters na het einde van Hitlers bewind moedigde de Albanese broeders en zusters aan standvastig te blijven in het geloof.

In 1957 berichtte Albanië 75 verkondigers. Hoewel exacte cijfers ontbraken, werd de Gedachtenisviering „door een flink aantal personen” bezocht, aldus het Engelse Jaarboek 1958, en „de Albanese broeders en zusters prediken nog steeds”.

Het Engelse Jaarboek 1959 berichtte: „Die trouwe Getuigen van Jehovah blijven doen wat ze kunnen. Ze hebben openlijk met anderen over de waarheid gesproken en hebben zelfs geprobeerd enkele dingen te publiceren. Ze zijn dankbaar voor het voedsel te rechter tijd dat hen zo nu en dan bereikt, maar de communistische regeerders hebben blijkbaar alle communicatie met de buitenwereld afgesneden.” Het bericht besloot: „Al zouden de regeerders van het land de broeders en zusters in Albanië van de rest van de wereld kunnen afzonderen, ze kunnen de werking van Gods heilige geest niet tegenhouden.”

DE STRIJD GAAT DOOR

Er werd in die tijd van iedereen verwacht dat hij een militair legitimatiebewijs bij zich droeg. Wie dat weigerde, raakte zijn baan kwijt of werd gevangengezet. Nasho Dori en Jani Komino zaten om die reden opnieuw een paar maanden in de gevangenis. Hoewel een paar Getuigen schipperden uit angst hun baan te verliezen, hield een sterke kern van loyale broeders en zusters in 1959 de Gedachtenisviering, en veel broeders en zusters gingen onbevreesd door met prediken.

In 1959 werd het ministerie van Justitie opgeheven, en advocaten mochten hun beroep niet meer uitoefenen. De communistische partij maakte zelf alle wetten en zag ook toe op de naleving ervan. Personen die tijdens verkiezingen niet stemden, werden als de vijand beschouwd. Overal heerste angst en achterdocht.

De Albanese broeders stuurden boodschappen waaruit bleek hoe moeilijk hun situatie was maar waar ook hun vaste besluit uit sprak loyaal te blijven. Ondertussen bleef het hoofdbureau in Brooklyn proberen contact te leggen met de broeders in Albanië. Ze vroegen John Marks, die in de Verenigde Staten woonde maar in Zuid-Albanië geboren was, of hij kon proberen een visum voor Albanië te krijgen.

Anderhalf jaar later lukte het John een visum voor Albanië te bemachtigen, hoewel zijn vrouw, Helen, er geen kreeg. John kwam in februari 1961 in Durrës aan en reisde naar Tirana. Daar ontmoette hij zijn zus, Melpo, die belangstelling voor de waarheid had getoond. Ze hielp John om direct de volgende dag met de broeders in contact te komen.

John sprak uitvoerig met de broeders en gaf hun wat lectuur die hij verstopt had in een geheim vak van zijn koffer. De broeders waren opgetogen. Ze hadden ruim 24 jaar geen broeders van buiten Albanië op bezoek gehad.

John rekende uit dat er zestig broeders en zusters in vijf grotere plaatsen waren en nog een paar in de dorpen. In Tirana probeerden de broeders en zusters in het geheim eens per week, op zondag, bijeen te komen om de publicaties te bespreken die ze al sinds 1938 verborgen hielden.

Omdat de Albanese broeders en zusters zo lang zo weinig contact hadden gehad met de organisatie, viel er op organisatorisch en leerstellig gebied heel wat bij te praten. Broeders én zusters leidden bijvoorbeeld vergaderingen, en zusters spraken zelfs het gebed uit. John schreef later: „De broeders waren nogal sceptisch en bezorgd hoe de zusters de wijzigingen zouden opnemen, dus vroegen ze me of ik ze zelf aan de zusters wilde uitleggen, wat ik deed. Ik was blij te zien dat ze die accepteerden.”

Ondanks hun armoede ondersteunden die trouwe aanbidders enthousiast het Koninkrijkswerk. Zo maakte John melding van twee oudere broeders uit Gjirokastër die „van hun schamele beetje geld een bedrag opzijgelegd hadden als bijdrage voor het Genootschap”. Ze hadden elk ruim honderd dollar aan gouden munten gespaard.

De broeders in Tirana waren blij met de brochure In vrede en eenheid prediken en onderwijzen, waar richtlijnen in stonden voor het functioneren van de gemeenten, ook onder verbodsbepalingen. In maart hield John ten slotte in het huis van Leonidha Pope in Tirana de Gedachtenislezing. Er waren 37 aanwezigen. Meteen na de lezing nam John de boot naar Griekenland.

Nadat de broeders op het hoofdbureau Johns verslag over zijn bezoek aan Albanië bekeken hadden, stelden ze Leonidha Pope, Sotir Papa en Luçi Xheka aan om voor de gemeente Tirana en het werk in Albanië zorg te dragen. Spiro Vruho werd aangesteld als kringopziener. Hij moest gemeenten bezoeken en elke avond met de broeders samenkomen, lezingen houden en de publicaties bespreken. De organisatie deed wat ze kon om de broeders en zusters in Albanië te helpen geestelijk sterker te worden en up-to-date te blijven.

Het spreekt vanzelf dat de organisatie geen formele brief met die instructies kon sturen, want de post werd zorgvuldig gecensureerd. John bracht de informatie stukje bij beetje aan de broeders in Albanië over met behulp van een code die naar bladzijden in de publicaties verwees. Al gauw kwamen er berichten terug waaruit bleek dat de broeders precies begrepen hadden wat er van hen verwacht werd. De drie broeders in Tirana functioneerden als landscomité en Spiro bezocht geregeld de gemeenten.

De Albanese broeders moesten nieuwe manieren bedenken om hun velddienstberichten aan het hoofdbureau te sturen. Ze stuurden onder andere briefkaarten naar specifieke broeders in het buitenland. Onder de postzegel schreven ze dan in code en met een dun schrijvende pen de berichten. Ze schreven bijvoorbeeld het nummer van de bladzijde in de Prediken en onderwijzen-​brochure waar het onderwerp „verkondigers” behandeld werd. Dan volgde het aantal verkondigers dat die maand bericht had ingeleverd. Jarenlang bedienden de broeders in het buitenland zich van soortgelijke methoden om met de broeders in Albanië te communiceren.

EEN GOED BEGIN, GEVOLGD DOOR EEN TERUGSLAG

Hoewel het landscomité hard werkte om de ware aanbidding te bevorderen, doemden er al snel moeilijkheden op. In 1963 schreef Melpo Marks aan haar broer John dat twee van de drie broeders van het landscomité, Leonidha Pope en Luçi Xheka, „niet bij hun gezin waren” en dat er geen vergaderingen werden gehouden. Later schreef ze dat Spiro Vruho in het ziekenhuis lag en dat Leonidha Pope en Luçi Xheka ziek waren, met een verwijzing naar Handelingen 8:1, 3, waar Saulus van Tarsus christenen naar de gevangenis zond. Wat was er aan de hand?

Leonidha Pope, Luçi Xheka en Sotir Ceqi werkten in een fabriek waar leden van de communistische partij voor al de arbeiders toespraken hielden om communistische idealen te propageren. Op een dag stonden Leonidha en Luçi tijdens een toespraak over evolutie op en zeiden: „Dat is niet waar! De mens stamt niet van de apen af!” De volgende dag werden ze allebei bij hun gezin weggehaald en als balling in een afgelegen stad te werk gesteld, een straf die Albanezen internim noemden. Luçi werd naar de bergen van Gramsh gestuurd. Omdat Leonidha als de leider werd beschouwd, werd hij naar de ruige, koude bergen van Burrel gestuurd. Het zou zeven jaar duren voordat hij weer thuis was, in Tirana.

In augustus 1964 werden er praktisch geen vergaderingen meer gehouden. Uit de weinige informatie die vanuit Albanië naar buiten sijpelde, bleek dat de broeders en zusters door de Sigurimi nauwlettend in de gaten werden gehouden. Eén boodschap onder een postzegel luidde: „Bid voor ons tot de Heer. Lectuur huis aan huis in beslag genomen. Ze staan ons niet toe te studeren. Drie personen in internim.” Eerst werd gedacht dat broeder Pope en broeder Xheka waren vrijgelaten, omdat zij als enigen van het schrijven onder postzegels wisten. Maar later bleek dat Luçi’s vrouw, Frosina, die boodschap had doorgegeven.

De broeders die de leiding hadden, waren weggestuurd. Het waakzame oog van de Sigurimi maakte het de anderen onmogelijk met elkaar te communiceren. Niettemin gaven de broeders in internim een opmerkelijk getuigenis aan iedereen die ze ontmoetten. De inwoners van Gramsh zeiden: „De ungjillorë [evangeliepredikers] zijn hier. Ze gaan niet in militaire dienst, maar ze bouwen onze bruggen en repareren onze generatoren.” Die loyale broeders bouwden een schitterende reputatie op, en er wordt na tientallen jaren nog over hen gesproken.

DE GEBOORTE VAN EEN ATHEÏSTISCHE STAAT

Op het politieke front verbrak Albanië zijn banden met de Sovjet-Unie en ging het zich sterker op China richten. De Albanezen raakten zo in de greep van het communistische gedachtegoed dat sommigen van hen zich zelfs net zo gingen kleden als de voorzitter van de Chinese Communistische Partij, Mao Zedong. In 1966 schafte Enver Hoxha alle militaire rangen af, en afwijkende meningen werden in een klimaat van wantrouwen niet getolereerd.

Staatskranten begonnen artikelen te drukken tegen religie, dat ze „een gevaarlijk element” noemden. Toen verwoestte een groep studenten in Durrës met een bulldozer een kerk. Al snel werden in de ene plaats na de andere religieuze gebouwen verwoest. Terwijl de regering de antigodsdienstige gevoelens aanwakkerde, werd Albanië in 1967 het eerste compleet atheïstische land. Waar andere communistische landen religie onder controle hielden, werd het in Albanië niet eens toegestaan.

Sommige islamitische, orthodoxe en katholieke geestelijken werden wegens hun politieke activiteiten gevangengezet. Veel geestelijken verging het beter omdat ze capituleerden en gewoon hun religie niet meer beoefenden. Een paar religieuze gebouwen van historische waarde werden in museums veranderd. Religieuze symbolen en gebouwen, zoals kruisen, iconen, moskeeën en minaretten, waren verboden. Het woord ’God’ werd alleen denigrerend gebruikt. Die ontwikkelingen maakten het moeilijk voor de broeders en zusters.

Enkele broeders en zusters overleden in de jaren zestig. De resterende, ver uit elkaar wonende verkondigers kwamen nog steeds zo veel mogelijk op voor de waarheid. Maar zelfs mensen die belangstelling hadden, waren te bang om te luisteren.

HUN LIEFDE VOOR DE WAARHEID BEKOELDE NOOIT

In 1968 schreef Gole Flloko aan John en Helen Marks dat zijn gezondheid achteruitging. Prediken was onwettig en vergaderingen waren verboden. Maar Gole, die toen in de tachtig was, beschreef hoe hij geregeld met vrienden en mensen die hij op de markt, in het park of in een koffiehuis ontmoette, over de waarheid sprak. Niet lang daarna stierf hij in getrouwheid. Zoals voor velen in Albanië gold, kon niets zijn onverwoestbare liefde voor Jehovah en de waarheid uitdoven.

Toen Spiro Vruho op leeftijd kwam, kon hij niet langer kringbezoeken afleggen. Begin 1969 werd hij dood op de bodem van een put gevonden. De Sigurimi berichtte dat hij zelfmoord had gepleegd. Maar was dat ook zo?

Spiro had naar verluidt een briefje achtergelaten waarin hij schreef dat hij depressief was, maar het was niet in zijn handschrift. Uit bevestigde berichten bleek ook dat Spiro voor zijn dood helemaal niet neerslachtig was. Bovendien waren er veelzeggende zwarte plekken rond zijn hals die op het gebruik van geweld wezen. Er werden geen touwen bij de put gevonden waaraan hij zich kon hebben opgehangen en er zat geen water in zijn longen.

Jaren later kwam aan het licht dat men Spiro te verstaan had gegeven dat als hij niet zou stemmen, hij en zijn gezin in de gevangenis gezet zouden worden en ze geen voedselrantsoenen meer zouden krijgen. De broeders in Tirana ontdekten dat Spiro de dag voor de verkiezingen vermoord was en daarna in de put was gegooid. Dat was niet de laatste keer dat valse berichten van zelfmoord tegen Jehovah’s Getuigen werden gebruikt.

JAREN VAN GEDWONGEN ISOLEMENT

In 1971 verheugden Jehovah’s Getuigen over de hele wereld zich toen er extra leden aan het Besturende Lichaam in Brooklyn werden toegevoegd. De verwachtingen waren hooggespannen toen de regeling voor het aanstellen van ouderlingen en dienaren in de bediening werd aangekondigd. Maar het zou jaren duren voordat onze broeders en zusters in Albanië van die organisatorische verbeteringen hoorden. Dat gebeurde pas toen toeristen uit de Verenigde Staten kort contact hadden met Llopi Bllani, een zuster in Tirana. Ze kregen te horen dat er geen vergaderingen werden gehouden en dat er maar drie actieve Getuigen in de stad waren, hoewel dat er in werkelijkheid veel meer waren.

Kosta Dabe probeerde al vanaf 1966 in Griekenland een visum te krijgen om naar zijn geboorteland Albanië terug te keren. Hij was inmiddels 76 en wilde zijn kinderen de waarheid onderwijzen. Omdat hij maar geen visum kreeg, leverde hij ten slotte zijn Amerikaanse paspoort in bij de Albanese grens, waardoor hij het land in mocht, hoewel hij wist dat hij er misschien nooit meer uit kwam.

In 1975 bezocht een Albanees echtpaar uit de Verenigde Staten Albanië als toerist. Ze schreven dat het toezicht „strikter was dan ooit” en dat Jehovah’s Getuigen nauwlettend in de gaten werden gehouden. Buitenlanders werden overal begeleid door officiële gidsen, van wie er veel lid waren van de Sigurimi. Nadat de buitenlanders waren vertrokken, richtte de Sigurimi zijn aandacht op degenen met wie ze contact hadden gehad. Toeristen werden met achterdocht bekeken en waren niet welkom. Mensen waren bang voor vreemdelingen.

In november 1976 schreef Kosta Dabe in een brief dat vijf personen de Gedachtenisviering in Vlorë hadden bijgewoond. Hij wist dat er zowel in Përmet als in Fier één Getuige was en dat die het Avondmaal alleen hadden gevierd. In Tirana waren op één plaats twee Getuigen samengekomen en op een andere vier. Voor zover hij wist, hadden in 1976 dus ten minste dertien personen het Avondmaal gevierd.

Jaren later vertelde Kulla Gjidhari hoe zij het Avondmaal vierde: „’s Morgens bakte ik brood en pakte ik de wijn. Op de avond zelf deed ik de gordijnen dicht en haalde ik de bijbel tevoorschijn die ik achter het toilet verstopt had. Ik las in Mattheüs 26 hoe Jezus de Gedachtenisviering instelde. Ik bad, tilde het brood op en zette het dan weer neer. Dan las ik de volgende verzen van Mattheüs, bad weer, tilde de wijn op en zette die weer neer. Daarna zong ik een lied. Ik was alleen, maar ik wist dat ik met mijn broeders en zusters over de hele wereld verenigd was!”

Kulla had weinig familie. Jaren daarvoor, toen ze nog jong was, had Spiro Karajani haar geadopteerd en had ze in Tirana bij hem en zijn dochter Penellopi gewoond. Spiro was omstreeks 1950 gestorven.

ALBANIË RAAKT STEEDS VERDER GEÏSOLEERD

Een nieuw tijdperk van isolement begon in 1978, toen Albanië de banden met China verbrak. Een nieuwe grondwet had ten doel Albanië autarkisch (volstrekt economisch onafhankelijk) te maken. Strikte regels bestuurden elk aspect van het leven, met inbegrip van theater, ballet, literatuur en kunst. Klassieke muziek die als opruiend werd beschouwd, werd verboden. Alleen geautoriseerde schrijvers mochten een typemachine hebben. Wie erop betrapt werd naar een tv-programma uit een ander land te kijken, werd door de Sigurimi verhoord.

In dat klimaat van zware onderdrukking reisden broeders uit Duitsland, Oostenrijk, de Verenigde Staten, Zweden en Zwitserland als toerist het land in om te proberen contact te leggen met de broeders en zusters daar. De weinigen met wie contact werd opgenomen, waardeerden die moeite enorm. Maar de Getuigen in het algemeen bleven van elkaar geïsoleerd, zodat weinigen het wisten als er een bezoeker kwam.

In 1985 rouwden de Albanezen om de dood van de lang regerende dictator Enver Hoxha. Er zouden al gauw regeringsveranderingen en sociale veranderingen komen. Het jaar daarop besloot Helen Marks Albanië te bezoeken. Haar man, John, was inmiddels overleden en zijzelf was halverwege de zestig. „Als er iets met u gebeurt terwijl u daar bent,” zeiden de autoriteiten toen ze haar visum ophaalde, „kunt u geen hulp van de buitenwereld verwachten.”

Helens reis van twee weken was een mijlpaal voor het handjevol verkondigers in Albanië. Ze ontmoette eindelijk Melpo, de zus van John, die 25 jaar daarvoor van haar broer over de waarheid had gehoord. Hoewel Melpo nog niet gedoopt was, was ze jarenlang een belangrijk contactpersoon geweest voor de organisatie.

Helen ontmoette ook Leonidha Pope en Vasil Gjoka, die in 1960 gedoopt was. Ze vernam dat er nog zeven Getuigen in verschillende delen van het land in leven waren. Ze deelde de broeders in Albanië de laatste feiten over de organisatie mee en vertelde over de vooruitgang van het werk in andere communistische landen. Voorzichtig gaf ze de mensen die ze ontmoette informeel getuigenis. Ze merkte dat Albanië er economisch gezien heel slecht voor stond.

„Het was heel gewoon om vanaf drie uur ’s morgens in de rij te staan voor een klein rantsoen melk”, zei ze. „De schappen in veel winkels waren leeg.”

In 1987 deden de bijkantoren in Oostenrijk en Griekenland gezamenlijk moeite om andere bezoekers Albanië binnen te brengen. In 1988 reisde een Oostenrijks echtpaar, Peter Malobabic en zijn vrouw, er als toerist heen. Ze gaven Melpo een blouse, waar ze blij mee was. Maar ze was nog veel blijer toen ze het boek „Dingen waarin God onmogelijk kan liegen” vond, dat in de blouse verstopt was.

Later dat jaar nam een ander echtpaar contact op met Melpo. Zij hadden meer lectuur bij zich, maar moesten uiterst voorzichtig te werk gaan omdat de Sigurimi hen met argusogen in de gaten hield. Omdat hun zogenaamde officiële gidsen hen maar een paar minuten alleen lieten, konden ze slechts kort contact hebben. Ze vernamen dat Leonidha ziek was en dat veel andere broeders en zusters in Albanië oud geworden waren en zich niet vrij konden bewegen.

ER KOMT LANGZAAM VERANDERING IN DE SITUATIE

In 1989 was het politieke toneel aan het veranderen. Op pogingen om Albanië te ontvluchten stond niet langer de doodstraf. Helen kwam die zomer opnieuw op bezoek. Het duurde uren voordat ze de informatie en instructies die haar waren toevertrouwd, had overgedragen. Vasil Gjoka bracht zo goed hij kon korte bezoekjes bij de broeders en zusters.

De agenten van de Sigurimi hoorden dat Helen er was en zochten haar op. Maar in plaats van problemen te veroorzaken, vroegen ze om een geschenk uit Amerika. Wat kunnen mensen toch snel veranderen!

Op 9 november 1989 viel de Berlijnse Muur, en binnen de kortste keren waren de gevolgen daarvan ook in Albanië voelbaar. In maart 1990 brak in Kavajë een opstand tegen het communisme uit. Duizenden mensen overspoelden de buitenlandse ambassades in Tirana in een poging het land te verlaten. Studenten eisten hervormingen en gingen in hongerstaking.

Een enorme menigte haalde in februari 1991 het tien meter hoge standbeeld van Enver Hoxha omver, dat jarenlang het Skanderbegplein in Tirana had gedomineerd. In de ogen van de bevolking had de dictator definitief afgedaan. In maart kaapten zo’n 30.000 Albanezen schepen in Durrës en Vlorë, waarmee ze als vluchteling naar Italië voeren. Die maand werden er voor het eerst in jaren verkiezingen met meer partijen gehouden. En ook al won de communistische partij, het was duidelijk dat de regering haar greep aan het verliezen was.

Helen Marks bracht in augustus 1991 een laatste bezoek aan Albanië, maar ze merkte dat de omstandigheden ditmaal veranderd waren. Net een maand daarvoor had de regering een ministerie van Godsdienst geopend, waardoor religieuze activiteiten na 24 jaar weer gelegaliseerd werden. De broeders lieten er geen gras over groeien: ze breidden direct hun predikingsactiviteit uit en organiseerden gemeentevergaderingen.

Vasil Gjoka reisde naar Griekenland om daar op het bijkantoor te leren hoe het predikingswerk georganiseerd moest worden. Omdat hij maar heel weinig Grieks sprak, deden de broeders die een beetje Albanees kenden hun best om hem dingen te leren. Terug in Tirana paste Vasil gewetensvol toe wat hij had geleerd en probeerde hij de twee wekelijkse vergaderingen beter te organiseren. Een daarvan was de studie van de pas uitgegeven Albanese editie van De Wachttoren.

„Vóór die tijd werden de vergaderingen geopend met lied en gebed”, vertelt een broeder. „We zongen de liederen die we van de oudere broeders geleerd hadden. We genoten van de studie en besloten de vergadering met een lied — of met twee, drie of meer liederen! Ten slotte eindigden we dan met gebed.”

In oktober 1991 en februari 1992 brachten Thomas Zafiras en Silas Thomaidis vanuit Griekenland lectuur naar Albanië. Ze kwamen bijeen met de broeders in Tirana en met niet-gedoopte verkondigers in Berat en stelden lijsten samen van de vele geïnteresseerden die hulp nodig hadden. Na tientallen jaren van geestelijk isolement was de bevolking geestelijk uitgehongerd. In Berat bijvoorbeeld hielden geïnteresseerden vergaderingen, ook al waren er geen gedoopte broeders in de stad. Wat kon er gedaan worden om die geestelijke nood te lenigen?

EEN ONVERWACHTE TOEWIJZING

Michael en Linda DiGregorio dienden als zendelingen in de Dominicaanse Republiek. Michaels grootouders behoorden tot de Albanezen die in de jaren twintig in Boston waren gedoopt, en hij sprak wat Albanees. Dus toen ze in 1992 het plan opvatten familieleden in Albanië te bezoeken, vroegen ze het Besturende Lichaam of het raadzaam was tijdens hun driedaagse bezoek contact op te nemen met de broeders. Tot hun verrassing vroeg het Besturende Lichaam hun om drie maanden in Albanië te blijven om het predikingswerk te helpen organiseren.

Op het bijkantoor in Rome gaven broeders uit Griekenland en Italië hun de noodzakelijke informatie over de situatie in Albanië en lieten hun foto’s zien van enkele Albanese broeders, onder wie Vasil Gjoka. Toen Michael en Linda in april 1992 naar Tirana vlogen, waren Albanezen uit het buitenland weer welkom in het land. Toch was er nog veel burgerlijke onrust, en mensen waren bang voor de toekomst.

Zodra Michael en Linda de luchthaven uitliepen, kwam Michaels familie op hen afgesneld om hen te begroeten. Tegelijkertijd herkende Michael Vasil Gjoka, die ook van hun komst op de hoogte was gesteld.

„Ga jij met de familie mee”, zei Michael tegen Linda. „Ik ben zo terug.”

Nadat de familie Linda had omhelsd, pakten ze de bagage en haastten ze zich naar de auto’s, terwijl Michael vlug naar Vasil toeging.

„Ik ben zondag weer hier in Tirana”, zei Michael snel tegen Vasil. „Dan zoek ik je op.”

Koço, een van Michaels familieleden in Albanië, die niet wist dat Michael en Linda Getuigen waren, liep haastig op hem af en zei: „Wat doe je? We praten hier niet met vreemden!”

Terwijl ze over kronkelwegen naar Korçë reden, beseften Michael en Linda hoe anders dit land was dan het Caribisch gebied. „Alles was oud, bruin of grijs en met stof bedekt”, vertelt Michael. „Overal was prikkeldraad. Mensen keken somber. Er waren bijna geen auto’s. Ruiten waren gebroken. Boeren bewerkten hun land nog met de hand. Er was sinds de dagen van mijn grootouders niet veel veranderd. Het leek wel of we teruggegaan waren in de tijd!”

„JULLIE REIS IS DOOR GOD GELEID”

Koço had iets wat hij jaren verborgen had gehouden, en hij wilde het aan Michael laten zien. De familie in Boston had, toen Michaels oma stierf, een lange brief geschreven aan de familie in Albanië. De eerste tien kantjes gingen vooral over familieaangelegenheden, maar tegen het einde van de brief had de familie uitvoerig verteld over de opstanding.

„De politie heeft de brief gecontroleerd”, vertelde Koço aan Michael, „en de eerste paar kantjes gelezen. Toen begon het hun te vervelen, en ze zeiden: ’Hier, pak aan! Het gaat alleen maar over de familie!’ Toen ik het laatste deel las, was ik zo blij iets over God te horen!”

Daarop vertelde Michael dat hij en Linda Getuigen van Jehovah waren, en hij gaf Koço grondig getuigenis.

Net als de mensen in Bijbelse tijden voelen Albanezen zich verplicht voor hun gasten te zorgen en hen te beschermen. Daarom stond Koço erop met Michael en Linda mee te gaan naar Tirana.

„We konden Vasils huis niet vinden in Tirana”, vertelt Michael, „omdat er geen straatnaambordjes waren. Dus stelde Koço voor om het bij het postkantoor te gaan vragen.”

„Toen hij het postkantoor uit kwam,” vervolgt Linda, „was hij helemaal beduusd, en we reden linea recta naar Vasils woning.”

Later legde Koço uit: „Toen ik het postkantoor binnenkwam en naar Vasil vroeg, zeiden ze: ’Die man is een heilige! Weet u wat hij allemaal heeft doorgemaakt? Er is geen nobeler mens in Tirana dan hij!’ Toen ik dat hoorde, wist ik dat jullie reis door God geleid was! Ik kan jullie niet tegenhouden!”

HET WERK IN TIRANA WORDT BETER GEORGANISEERD

Vasil was dolblij het echtpaar DiGregorio te ontmoeten, en ze zaten uren te praten. Pas tegen het eind van de avond vertelde Vasil dat Jani Komino, die samen met Nasho Dori gevangen had gezeten, die ochtend was overleden. Waarom was Vasil thuisgebleven en had hij de begrafenis van die geliefde broeder en goede vriend gemist? „Omdat”, zo legde hij uit, „er iemand kwam die door het Besturende Lichaam was gestuurd.”

Michael en Linda moesten in Tirana blijven, maar de toenmalige regering stond buitenlanders niet toe in de stad te wonen. Wat nu?

„We lieten de kwestie aan Jehovah over,” zegt Michael, „en uiteindelijk vonden we een klein appartement waar we naartoe verhuisden.”

„De eigenaars hielden de sleutel”, vertelt Linda, „en liepen naar believen in en uit. Bovendien moesten we het appartement van iemand anders door om bij ons appartement te komen. Maar de woning lag tenminste niet in het zicht, en we stonden liever niet in de belangstelling.”

Michael en Linda luisterden urenlang terwijl de oudere broeders en zusters in Tirana vertelden over de beproevingen die ze hadden verduurd. Maar er was een probleem: sommigen van de ouderen vertrouwden elkaar niet.

„Ze waren stuk voor stuk loyaal,” vertelt Michael, „maar ze vroegen zich af of de anderen wel getrouw waren geweest. Maar ook al waren sommigen terughoudend tegenover elkaar, ons hielden ze niet op een afstand. Nadat we de zaak kalm besproken hadden, waren ze het erover eens dat het belangrijkste was dat Jehovah’s naam bekendgemaakt werd. Ze waren verenigd in hun liefde voor Jehovah en zagen de toekomst vol verwachting tegemoet.”

Het gemis van een goed functionerende gemeente was duidelijk merkbaar. Toen Kulla Gjidhari en Stavri Ceqi bijvoorbeeld voor het eerst de brochure Dagelijks de Schrift onderzoeken zagen, bladerden ze die door zonder te weten wat het was.

„Wacht eens,” riep Stavri plotseling uit, „dit is Manna!” Hij doelde op het boek Daily Heavenly Manna for the Household of Faith, dat gebruikt werd toen hij de waarheid leerde kennen.

„Trouwens, hoe gaat het met broeder Knorr, de president?”, vroeg Kulla. „En is met zijn vriend Fred Franz ook alles in orde?” Daaruit bleek hoeveel jaren er ongemerkt verstreken waren sinds ze geïsoleerd waren geraakt!

WAT EEN GEDACHTENISVIERING!

De kamer van drie bij vier meter bij Vasil Gjoka thuis, waar de broeders normaal hun vergaderingen hielden, was voor de Gedachtenisviering te klein. In plaats daarvan kwamen de 105 bezoekers bijeen in een ruimte die vroeger het hoofdkantoor van het communistische partijblad was geweest. Dit was de eerste keer dat de Gedachtenisviering in Tirana niet bij iemand thuis werd gehouden. Hoewel er in 1992 in heel Albanië maar 30 verkondigers waren, werd de Gedachtenisviering door 325 personen bezocht.

De groep geïnteresseerden in Tirana groeide gestaag, en het aantal bezoekers op de vergaderingen in Vasils woning liep op tot veertig. Sommige nieuwelingen wilden niet-gedoopte verkondiger worden, en andere wilden zich laten dopen. De besprekingen met de doopkandidaten kostten de broeders heel wat tijd. Omdat het boek Georganiseerd om onze bediening te volbrengen nog niet in het Albanees was uitgekomen, moest elke vraag mondeling vertaald worden voor de doopkandidaten. Er werd met een aantal nieuwelingen intensief gestudeerd om er zeker van te zijn dat ze de waarheid goed begrepen. Hoewel niemand ooit een officiële Bijbelstudie had gehad, was het verbazingwekkend hoe goed ze de Bijbel kenden.

EINDELIJK WETTELIJKE ERKENNING!

In de weken die volgden brachten de broeders vele uren door met advocaten en overheidsfunctionarissen in een poging ons predikingswerk wettelijk te laten registreren. Een groep broeders en geïnteresseerden in Tirana had al een officieel verzoek ingediend, maar er was een nieuwe regering aan de macht gekomen, dus was er volharding nodig.

„We deden alles te voet”, vertelt een broeder. „Terwijl we in de stad liepen, kwamen we soms de minister van Mensenrechten, de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van Justitie, de hoofdcommissaris van politie, leden van het constitutionele hof of andere invloedrijke personen tegen. Ze waren vriendelijk en blij dat de situatie zich ontspande. De meesten van hen waren al bekend met de ungjillorë. Er bestond geen twijfel over dat Jehovah’s Getuigen in Albanië springlevend waren.”

De autoriteiten zeiden al weken dat de regering Jehovah’s Getuigen wettelijke erkenning zou verlenen, maar er gebeurde niets. De doorbraak kwam toen Angelo Felio, een broeder uit de Verenigde Staten met een Albanese achtergrond, zijn familie in Tirana bezocht. Terwijl hij in Albanië was, ging hij met de broeders mee voor een onderhoud met de juridisch adviseuse van de minister die gemachtigd was de wettelijke erkenning te verlenen. De adviseuse vond het leuk te horen dat Angelo’s familie uit haar streek van Albanië kwam.

„Uit welk dorp komt uw familie?”, vroeg ze Angelo. Verrassend genoeg was dat haar eigen dorp.

„Hoe heet uw familie dan?”, vroeg ze.

Tot haar verbazing bleek Angelo familie van haar te zijn, maar hun families hadden jaren daarvoor het contact verloren.

„Ik was al onder de indruk van jullie statuten en was al van plan jullie te helpen”, zei ze. „Maar nu moet ik wel, want je bent familie!”

Een paar dagen later overhandigde de juridisch adviseuse de broeders Besluit nr. 100, dat Jehovah’s Getuigen in Albanië wettelijke erkenning verleende. Eindelijk was de aanbidding van de ware God, Jehovah, die vanaf 1939 verboden was geweest, wettelijk erkend en vrij! „Het is met geen pen te beschrijven hoe we ons die dag voelden”, zeiden Michael en Linda DiGregorio.

Een paar weken later stuurde het bijkantoor in Griekenland, dat het toezicht had over Albanië, Robert Kern voor een bezoek naar Tirana. Robert maakte aan de plaatselijke broeders en zusters de registratie van het werk en de oprichting van de gemeente Tirana bekend. Hij lichtte hen er ook over in dat hun gemeentegebied „het hele land Albanië” omvatte. Nu moest er serieus met de georganiseerde huis-aan-huisprediking begonnen worden. In Tirana werd een huis met drie slaapkamers gehuurd als zendelingenhuis en kantoor, met een grote aanbouw die gebruikt kon worden als de eerste Koninkrijkszaal.

EEN GEÏSOLEERD GERAAKT SCHAAP WORDT GEVONDEN

„Zijn er Getuigen in Vlorë?”, was de vraag van de broeders toen ze de vooruitgang van het predikingswerk in Albanië bespraken. Sommigen wisten alleen van een oude vrouw die naar verluidt seniel was. Toen kwam er een vrouw naar het kantoor die zei dat zij en haar gezin ungjillorë waren en dat iemand die Areti heette hun in Vlorë de waarheid had onderwezen. Dus reisden de broeders van Tirana naar Vlorë om Areti te zoeken.

Areti Pina, een kleine, bejaarde dame, liet hen binnen maar maakte wel een beetje een gereserveerde indruk. Toen de bezoekers uitlegden dat ze broeders waren, kwam er totaal geen reactie.

„Kan ik jullie een paar vragen stellen?”, zei Areti na een paar minuten opeens. Daarna volgde een spervuur van vragen: „Geloven jullie in de Drie-eenheid? Wat is Gods naam? Geloven jullie in het hellevuur? Wat gebeurt er bij de dood? Hoe staat het met de aarde? Hoeveel gaan er naar de hemel?”

De broeders gaven op elke vraag antwoord.

„Prediken jullie?”, vroeg Areti toen.

„Ja,” zei een van de broeders, „we prediken.”

„Maar”, zei ze toen, „hoe prediken jullie?”

„We prediken van huis tot huis”, antwoordde de broeder.

Areti barstte in tranen uit, sprong overeind en viel de broeder om de nek.

„Nu weet ik dat jullie mijn broeders zijn!”, zei ze enthousiast. „Alleen Jehovah’s volk predikt van huis tot huis!”

Protestantse groepen in Vlorë hadden gehoord dat Areti godsdienstig was en hadden haar gevraagd zich bij hen aan te sluiten. „Maar ik wilde niets te maken hebben met Babylon de Grote!”, legde ze de broeders uit. „Dus moest ik me er eerst van overtuigen dat jullie echt mijn geestelijke familie waren.”

Areti was in 1928 op haar achttiende gedoopt. Ze liep hele afstanden, bergop en bergaf, terwijl ze met de Bijbel in haar hand predikte. Hoewel Areti jarenlang geen contact met de broeders had, bleef ze trouw in haar eentje prediken.

„Jehovah is geweldig”, zei Areti door haar tranen heen. „Hij is me nooit vergeten!”

De mensen dachten dat Areti gek geworden was omdat ze onder het onbuigzame totalitaire bewind van Albanië haar geloof in God had behouden. Maar Areti was allesbehalve seniel. Haar geest was nog net zo helder als vroeger!

ER IS ENORM VEEL TE DOEN!

Nu ons werk officieel geregistreerd was, moest er veel gedaan worden om de Koninkrijksbelangen in Albanië te bevorderen. De broeders en zusters moesten up-to-date gebracht en geestelijk gesterkt worden. Er waren publicaties in het Albanees nodig voor de broeders en zusters zelf en voor het veld. En er was dringend behoefte aan meer predikers. Wie kon er helpen?

In 1992 kwamen er speciale pioniers uit Italië en Griekenland die een taalcursus Albanees volgden. Tegelijkertijd begon een klein team onze lectuur te vertalen. Ook al was er soms wel drie weken achter elkaar geen elektriciteit, de broeders behielden een goed gevoel voor humor en bleven druk bezig met het werk dat gedaan moest worden.

Er was ook veel werk van huishoudelijke aard. Toen het koud was, moest het zendelingenhuis verwarmd worden. Maar er was nergens in Albanië hout te koop. Wat konden de broeders en zusters doen om warm te blijven? Broeders uit Griekenland schoten te hulp door een lading grote houtblokken en een elektrische zaag te sturen. Maar daarmee was het probleem nog niet opgelost, want de opening van de haard was maar klein, en bij gebrek aan stroom werkte de zaag niet. Gelukkig had een van de broeders een vriend aan de andere kant van Tirana die een bijl had. Omdat er geen bussen reden, kostte het twee uur om de bijl bij het zendelingenhuis te krijgen, en het ding moest voor donker terug zijn. „We hakten allemaal om beurten zolang we de bijl hadden”, vertelt een van de zendelingen. „We bleven in elk geval warm!”

Tussen al het houthakken en de taalcursussen door kreeg het Albanese vertaalteam het eerste van vele bezoeken van Nick en Amy Ahladis van de afdeling Translation Services, nu in Patterson (New York). Hun vriendelijke en evenwichtige benadering was een enorme hulp voor de nieuwe vertalers, die snel leerden en goed werk deden. Het Italiaanse bijkantoor drukte de lectuur en verscheepte die naar Albanië.

Al het harde werk was meer dan de moeite waard, gezien de fantastische reacties die de verkondigers in de velddienst kregen. Ook nieuwe verkondigers liepen over van ijver. Lola bijvoorbeeld was net verkondigster geworden, en toch besteedde ze elke maand al 150, 200 of nog meer uur aan de dienst! Toen ze de raad kreeg voorzichtig te zijn en het wat kalmer aan te doen in de dienst, antwoordde ze: „Ik heb mijn leven tot nu toe verspild! Waar kan ik mijn tijd beter aan besteden?”

HET WERK GAAT GESTAAG VOORUIT

Maart 1993 was een historische maand voor Albanië. De speciale pioniers begonnen in hun nieuwe toewijzingen in Berat, Durrës, Gjirokastër, Shkodër, Tirana en Vlorë; De Wachttoren van 1 maart was de eerste Wachttoren die door het Albanese vertaalteam was gereedgemaakt; de broeders en zusters hadden hun eerste theocratische bedieningsschool, zodat voor het eerst alle vijf de vergaderingen gehouden werden; Onze Koninkrijksdienst kwam voor het eerst uit in het Albanees; en de eerste speciale dagvergadering werd gehouden in het ballet- en operatheater aan het Skanderbegplein in Tirana.

Er kwamen afgevaardigden uit Griekenland en Italië om die historische speciale dagvergadering mee te maken. Nasho Dori opende de vergadering met gebed; hij dankte Jehovah voor alle zegeningen. Het bezoekersaantal liep op tot 585 en er werden 41 personen gedoopt! Onder hen waren kinderen en kleinkinderen van broeders en zusters die Jehovah trouw gediend hadden in Albanië.

Groot was in 1993 het enthousiasme toen er voor het eerst een districtscongres in Albanië werd gehouden. Er waren meer dan zeshonderd personen aanwezig, onder wie bezoekers uit Frankrijk, Griekenland, Italië, Oostenrijk en Zwitserland. Wat waren de Albanese broeders en zusters blij dat ze vrij met al die broeders en zusters uit al die landen konden omgaan nadat ze zo lang geïsoleerd waren geweest!

Om het werk beter te organiseren, stelde het Besturende Lichaam een landscomité aan, dat uit Nasho Dori, Vito Mastrorosa en Michael DiGregorio bestond en onder toezicht van het Italiaanse bijkantoor zou staan. Een van hun eerste prioriteiten was het vinden van een pand om het kantoor en het groeiende vertaalteam in onder te brengen.

Tot de volgende groep speciale pioniers die Albanees ging leren, behoorde Stefano Anatrelli uit Italië. Na vijf weken taalcursus werd hij op het kantoor geroepen en werd hem meegedeeld: „We hadden graag dat je als kringopziener de speciale pioniers en de groepen ging bezoeken.”

„Maar ik kan nog niet eens fatsoenlijk Albanees praten!”, was Stefano’s eerste reactie. Toch bezag hij zijn toewijzing als een geweldig voorrecht. Nadat hij geholpen was een paar lezingen voor te bereiden, vertrok hij naar de verre uithoeken van Albanië. Er waren zo’n dertig jaar verstreken sinds Spiro Vruho tijdens het verbod als kringopziener de broeders en zusters had bezocht. In 1995 werd Stefano aangesteld als een lid van het landscomité.

In 1994 kwam een derde groep pioniers vanuit Italië naar Albanië. De nieuwe Albanese verkondigers werden door de ijver van al die pioniers aangestoken. Tegen het einde van het dienstjaar 1994 namen 354 verkondigers deel aan het predikingswerk.

Veel verkondigers worstelden echter met emotionele problemen. De overgang van een extreem onderdrukkend systeem naar een compleet vrije maatschappij was niet makkelijk. Om onder een totalitair regime te overleven, hadden ze zich aangewend nooit openlijk hun gevoelens te uiten, vooral niet tegenover vreemden. De buitenlandse broeders en zusters begrepen dat gelukkig, en ze deden geduldig moeite om het vertrouwen van de nieuwelingen te winnen.

Datzelfde jaar vonden de oudere broeders en zusters, maar ook de nieuwelingen, het geweldig Theodore Jaracz te ontmoeten, die als eerste lid van het Besturende Lichaam Albanië bezocht. Ruim zeshonderd personen kwamen naar de lezing die hij in Tirana hield.

Ondertussen was er in Tirana een stuk grond gekocht voor een kantoor. In nog geen halfjaar tijd bouwde een team van hardwerkende broeders uit het buitenland een oude villa om tot moderne kantoren en richtten ze een woongebouw op voor 24 personen. Op 12 mei 1996 was de inwijding, tijdens een bezoek van Milton Henschel van het Besturende Lichaam.

ZE PREDIKTEN IN HUN EENTJE

Arben, een jonge man in Korçë, las de Bijbelse lectuur die zijn zus hem had gestuurd en herkende de klank van de waarheid. Hij schreef naar het kantoor in Albanië, en een tijdlang leerde hij meer over de waarheid door met de broeders te corresponderen. Om verdere geestelijke hulp te bieden, maakten twee broeders een speciale tocht om hem te ontmoeten. In de loop van hun gesprek met Arben werd duidelijk dat hij ervoor in aanmerking kwam een verkondiger te worden. Dus namen de twee broeders hem mee naar het centrum van Korçë en lieten hem toekijken terwijl zij tot voorbijgangers predikten.

„Toen gaven ze me tijdschriften”, vertelt Arben, „en zeiden: ’Nu is het jouw beurt.’ Ze vertelden me dat ik alleen moest gaan, en dat deed ik dus.”

Het duurde enkele maanden voordat er speciale pioniers kwamen om hem te helpen. Maar in de tussentijd reageerden mensen gunstig op zijn prediking. Niet lang na de komst van de speciale pioniers werd er een groep gevormd.

Tegen het einde van het jaar belden de pioniers in Vlorë het kantoor om te laten weten dat Areti Pina ziek was en met een van de verantwoordelijke broeders wilde spreken. Toen de broeder kwam, stuurde Areti alle anderen de kamer uit zodat ze onder vier ogen met hem kon praten.

„Ik heb niet lang meer te leven”, zei ze, terwijl ze naar lucht hapte. „Ik heb liggen denken, en ik moet je iets vragen. Ik kan niet alle details in me opnemen, maar wat ik weten wil is dit: is het boek Openbaring al in vervulling gegaan?”

„Ja, Areti, het meeste ervan wel”, antwoordde de broeder, waarna hij een paar dingen noemde die nog in vervulling moeten gaan. Areti luisterde aandachtig naar elk woord.

„Nu kan ik in vrede sterven”, zei ze. „Ik moest weten hoe dicht we bij het einde zijn.”

Jarenlang was Areti een enthousiaste verkondigster geweest, of ze nu in haar eentje in de bergen predikte of vanaf haar bed toen ze ziek was. Kort na dat gesprek beëindigde Areti haar aardse loopbaan in getrouwheid.

ZIJN GELOOF WAS TOT HET EINDE TOE KRACHTIG

Nasho Dori, die nu in de tachtig was, was ziek en zijn krachten namen af. Maar één groep broeders in het bijzonder had zijn aanmoediging nodig: de jonge broeders die opgeroepen waren voor militaire dienst. De orthodoxe geestelijken in Berat, die jaloers waren op de snelle groei van Jehovah’s Getuigen, zetten de autoriteiten onder druk om die jonge mannen gerechtelijk te vervolgen.

Zes jonge broeders daar die dienstweigerden, moesten enkele maanden de gevangenis in. Nasho, die wel besefte dat ze aanmoediging nodig hadden, ging rechtop in zijn bed zitten en nam een videoboodschap voor hen op.

„Wees niet bang”, spoorde Nasho de jonge broeders aan. „Wij hebben dit al eerder meegemaakt. Jehovah zal met jullie zijn. Als jullie naar de gevangenis gaan, maak je dan geen zorgen. Het zal uiteindelijk Jehovah’s naam ten goede komen.”

Toen Nasho’s gezondheid steeds verder achteruitging, riep hij de broeders aan zijn bed en zei: „Ik heb om vergeving moeten bidden. Vorige week had ik zo veel pijn dat ik bad of ik mocht sterven. Toen dacht ik: Jehovah, u bent de Schepper van het leven. Alles waar u voor staat, is leven. Ik vroeg om iets wat tegen uw wil ingaat. Vergeef me alstublieft!”

Toen Nasho hoorde dat het aantal verkondigers in Albanië was toegenomen tot 942, zei hij: „Eindelijk hebben we in Albanië een grote schare!” Een paar dagen later stierf hij en beëindigde hij zijn aardse loopbaan.

DE TRAZIRA: EEN TIJD VAN ANARCHIE

In 1997 vierden uitbuiting, omkoperij en corruptie hoogtij. Veel Albanezen verkochten alles wat ze hadden en investeerden al hun geld in piramidefondsen om maar snel rijk te worden. Toen bleek dat hun investeringen in rook waren opgegaan, gingen verbitterde burgers in protest de straat op.

Omdat er net op dat moment een speciale dagvergadering werd gehouden, lichtte een zuster die voor een hooggeplaatste regeringsfunctionaris werkte, de broeders erover in dat de eerste minister op het punt stond af te treden. Ze had gehoord dat er een uitbraak van ongekend geweld zou volgen. Het programma van de speciale dagvergadering werd ingekort zodat de broeders en zusters snel naar huis konden gaan. Twee uur na het programma werd in het hele land de noodtoestand afgekondigd en werd er een uitgaansverbod ingesteld.

Niemand wist precies wat er aan de hand was. Het gonsde van de geruchten. Was er sprake van buitenlandse interventie of lag de schuld bij de plaatselijke politiek? De piramidefondsen waren ingestort en de meeste mensen hadden alles verloren wat ze geïnvesteerd hadden. Er braken rellen uit in Vlorë. Nationale wapenmagazijnen werden overvallen en wapens en munitie buitgemaakt. Terwijl nieuwsuitzendingen berichtten wat er gebeurde, namen mensen in de ene stad na de andere hun toevlucht tot geweld. Het land was in oproer, en de politie verloor de controle. Albanië verviel tot gewapende opstand en anarchie.

De meesten van de 125 buitenlandse volletijddienaren in Albanië zochten hun toevlucht in Tirana. Veel Albanezen gaven buitenlanders de schuld van wat er gebeurde, dus was het voor de buitenlandse pioniers verstandig het land te verlaten. Omdat de luchthaven gesloten was, werd een aantal Italiaanse pioniers naar Durrës gebracht, waar de haven in handen was van gewapende Albanezen. Na twaalf uur in spanning gewacht te hebben, konden de pioniers aan boord gaan van een schip naar Italië.

Het landscomité onderhield dagelijks telefonisch contact met broeders in verschillende delen van het land. ’s Morgens vroeg was het griezelig rustig op straat. Maar tegen de middag begonnen mensen hun wapens af te vuren en daar gingen ze de hele nacht mee door tot het weer licht werd. Sommigen hadden zelfs luchtafweergeschut. De onlusten kwamen bekend te staan als de trazira (beroering).

’HET KWAM JEHOVAH’S NAAM TEN GOEDE’

Arben Merko, een van de zes broeders uit Berat die vanwege zijn neutraliteit gevangen was gezet, vertelt: „Er zat een gaatje in de muur van mijn cel. Een man in de cel ernaast vroeg wie ik was.” Arben gaf hem wekenlang getuigenis. Op een dag was de stem weg.

Nadat Arben uit de gevangenis was ontslagen, kwam er een jonge man bij hem aan de deur. Arben herkende zijn gezicht niet, maar de stem klonk bekend: het was de man die in de gevangenis in de cel naast hem had gezeten.

„Ik kwam je dit brengen”, zei hij tegen Arben, terwijl hij hem een versterker overhandigde.

„Tijdens de trazira”, zo vertelde hij Arben, „heb ik deze versterker uit jullie Koninkrijkszaal gestolen. Maar wat je me in de gevangenis verteld hebt, heeft mijn hart geraakt. Ik wil een zuiver geweten hebben voor God, dus breng ik hem nu terug.”

Arben moest onwillekeurig aan Nasho Dori’s laatste boodschap aan de groep jonge rechtschapenheidbewaarders denken: „Het zal uiteindelijk Jehovah’s naam ten goede komen.”

DE ZORG VOOR JEHOVAH’S SCHAPEN

Doordat de buitenlandse ouderlingen waren vertrokken, bleven de meeste gemeenten en grote groepen achter onder de hoede van dienaren in de bediening van een jaar of negentien, twintig. Op een dag reisden drie van die jonge broeders met gevaar voor eigen leven van Vlorë naar Tirana. Bezorgd over het tekort aan voedsel vroeg het landscomité of de broeders iets bijzonders aan materiële voorzieningen nodig hadden.

„We hebben alleen geen velddienstrapportjes meer”, antwoordden ze. Net als de oude getrouwen van jaren geleden waren ze meer bezorgd om geestelijke dan om fysieke behoeften. Daarna vertelden ze dat veel mensen door alle angst en onzekerheid positief op het goede nieuws reageerden.

Niet lang na de Gedachtenisviering kreeg het kantoor een telefoontje. „Jullie spreken met een groep van jullie zusters in Kukës”, zei een van hen. „Sinds de pioniers vertrokken zijn, houden we de vergaderingen alleen.”

Vanwege de beroering hadden de broeders in Tirana het contact met de verkondigers in Kukës verloren. Maar een groep van zeven niet-gedoopte verkondigers had op twee plaatsen de Gedachtenisviering gehouden. Hoewel ze bang waren dat ze de Gedachtenisviering misschien niet helemaal zo gehouden hadden als het zou moeten, waren ze blij te kunnen berichten dat er op de twee locaties negentien personen aanwezig waren. Verbazingwekkend genoeg woonden in 1997 in heel Albanië ondanks het uitgaansverbod en de moeilijke omstandigheden 3154 personen de Gedachtenisviering bij. En ondanks de anarchie bleven de verkondigers prediken en troost bieden, al waren ze wel voorzichtig.

Toen het landscomité vernam dat de broeders en zusters in Gjirokastër voedsel en lectuur nodig hadden, overlegden ze of het veilig zou zijn er een vrachtwagen met hulpgoederen heen te sturen. Maar hun gesprek werd onderbroken door een zuster die zei dat er een nieuwslezeres was gekomen die misschien wat nuttige informatie voor de broeders had.

Zonder dat de nieuwslezeres wist waar het comité het over had, adviseerde ze: „Wat u ook doet, ga morgen niet naar het zuiden. We hebben berichten ontvangen dat er in Tepelenë iets gevaarlijks gepland is.” Omdat de vrachtwagen voor Gjirokastër door Tepelenë moest rijden, besloten de broeders de tocht af te blazen.

De volgende dag meldde een speciaal nieuwsbulletin even na elven dat het in Tepelenë tot een extreem gewelddadig en bloedig treffen was gekomen en dat de brug in de stad was opgeblazen. Wat waren de broeders Jehovah dankbaar dat hij hen ervan weerhouden had er die dag heen te gaan!

Weken achtereen hoorde de Bethelfamilie ’s nachts geweerschoten, en vaak hielden ze de ochtendaanbidding met het geluid van machinegeweren en bommen op de achtergrond. Er werd willekeurig in de lucht geschoten, en er bestond altijd het gevaar van verdwaalde kogels. Voor hun eigen veiligheid bleef de Bethelfamilie binnen, en de vertalers zaten een eind van de ramen vandaan op de grond terwijl ze doorgingen met hun werk.

In april 1997 arriveerden zevenduizend VN-militairen om de orde in het land te herstellen. In augustus hadden de VN-troepen Albanië alweer verlaten en konden de broeders een districtscongres organiseren. De verkondigers waren dolblij; maandenlang hadden ze alleen maar in kleine groepjes kunnen vergaderen.

Gewapende rovers hielden enkele bussen tegen die door de broeders gehuurd waren om naar het congres te gaan. Maar toen de rovers ontdekten dat de passagiers Jehovah’s Getuigen waren, zeiden ze: „Jullie zijn anders! We kunnen jullie geen kwaad doen.”

Welke uitwerking had de trazira op het predikingswerk in Albanië? In plaats van de groei te belemmeren, leek het of het gevaar en de angst veel mensen meer bewust maakten van hun geestelijke nood. Het gevolg was dat in slechts vijftien maanden vijfhonderd nieuwe verkondigers met de velddienst begonnen, waardoor het totale aantal verkondigers op ruim vijftienhonderd kwam.

KOSOVO IN DE BELANGSTELLING

Na de trazira waren de geweren schijnbaar verdwenen, en de gemeenten bleven groeien. Maar nu braken er problemen uit in het naburige Kosovo. De oorlog daar was in Albanië voelbaar, omdat grote groepen vluchtelingen de grens over kwamen. De Albanese verkondigers lieten geen tijd verloren gaan en brachten de vluchtelingen een boodschap van hoop en vertroostende lectuur. Ze zorgden ook goed voor een 22 man sterke groep van Getuigen en hun kinderen.

Toen de oorlog in augustus eindigde, keerden de Kosovaarse Getuigen naar huis terug, maar niet alleen. Ze werden vergezeld door Albanese en Italiaanse broeders, onder wie tien speciale pioniers, die de nodige geestelijke hulp wilden bieden. Tegen het einde van het dienstjaar 1999 waren er in Albanië 1805 verkondigers en in Kosovo 40.

GROTERE GEESTELIJKE STABILITEIT

„Ik ben blij dat we zo veel vertalen,” had Nasho Dori gezegd voordat hij stierf, „maar wat we echt nodig hebben, is de Nieuwe-Wereldvertaling: een bijbel van goede kwaliteit waarop we ons geloof kunnen bouwen!” Drie jaar na Nasho’s dood, in 1999, gaf het Besturende Lichaam toestemming om de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften in het Albanees te vertalen.

Op het congres in 2000 wachtte het Albanese publiek een schitterende verrassing: de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften kwam uit in het Albanees! Het hardwerkende vertaalteam had hun hart en ziel in het project gelegd en het in nog geen jaar voltooid. Een gewone pionierster die vroeger communistisch parlementslid was geweest, schreef: „Wat schitterend! Pas na het bestuderen van deze vertaling ben ik gaan beseffen hoe prachtig de Bijbel is, met zijn proza, poëzie en vlot geschreven verhalen. Toen ik las hoe Jezus wonderen verrichtte en bestraft en bespot werd, voelde ik diepe emoties die ik nog nooit eerder had gevoeld. Ik kon me elk aangrijpende tafereel zo goed voorstellen!”

Tegen die tijd waren er in Albanië 2200 verkondigers en was de Bethelfamilie gegroeid tot veertig. Er waren appartementen gehuurd, maar er was meer ruimte nodig. Daarom gaf het Besturende Lichaam toestemming voor de koop van een stuk grond van drie hectare in de buitenwijken van Tirana, in Mëzez. Om beter toezicht te kunnen uitoefenen over het groeiende veld in Albanië en Kosovo begon het landscomité in 2000 te functioneren als bijkantoorcomité.

Toen in september 2003 de bouw van het nieuwe bijkantoor van start ging, berichtte Albanië 3122 verkondigers. Op dat moment was ook de vertaling van de Hebreeuwse Geschriften in het Albanees al ver gevorderd. Niet alleen maakte het predikingswerk een snelle groei door, maar ook de verkondigers maakten prijzenswaardige geestelijke vorderingen. Veel van de twintig jonge mannen die in augustus 2004 de eerste klas van de Bedienarenopleidingsschool in Albanië vormden, hadden tijdens de trazira een paar jaar daarvoor als tieners de zorg gehad voor hun gemeente. Ze waren heel blij dat ze nu verdere theocratische opleiding ontvingen!

’DE DUIVEL WAS BOOS’

„Jehovah leert mensen zelfmoord te plegen!”, kopten de kranten in februari 2005. Nieuwsberichten op tv en in de kranten verspreidden het valse gerucht dat een tienermeisje dat zelfmoord had gepleegd, een van Jehovah’s Getuigen was. In werkelijkheid had het meisje nooit gestudeerd en ook geen vergaderingen bezocht. Niettemin gebruikten tegenstanders het incident om een grootscheepse aanval te ontketenen.

Leraren maakten kinderen van Getuigen belachelijk. Broeders raakten hun baan kwijt. Er gingen stemmen op dat ons werk verboden moest worden. Hoewel de broeders probeerden met de media te redeneren, werden de berichten alleen maar erger.

Het was duidelijk dat Jehovah’s aanbidders leiding en hulp nodig hadden om met deze nieuwe aanval om te gaan. Dus trof het bijkantoor regelingen voor een speciale lezing waarin werd aangetoond dat een van de beste manieren om de gemene leugens te ontkrachten was de waarheid te blijven prediken. De broeders en zusters werden aangemoedigd met mensen te redeneren en niet toe te geven aan mensenvrees. Ze konden oprechte mensen wijzen op het feit dat het aantal Getuigen van Jehovah de laatste jaren fenomenaal gegroeid was, wat niet het geval zou zijn als Getuigen allemaal zelfmoord pleegden. Dit soort aanval was niet nieuw. De broeders en zusters werden herinnerd aan de valse berichten over zelfmoord in het geval van Spiro Vruho in de jaren zestig. De huidige berichten zouden niets uitrichten, en dat was ook zo!

Slechts een paar maanden later, in augustus, bevond David Splane van het Besturende Lichaam zich onder de 4675 bezoekers uit Albanië en Kosovo op hun districtscongres. De toehoorders staken hun enthousiasme niet onder stoelen of banken toen broeder Splane bekendmaakte dat de complete Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift nu in het Albanees beschikbaar was!

„Geen wonder dat Satan zijn best deed om ons dwars te zitten!”, zei een oudgediende. „Hij was boos omdat Jehovah’s volk zo veel goeds meemaakt.”

Ondanks negatieve berichten in de media bleven Gods aanbidders in Albanië aan kracht winnen. Veel ongelovige echtgenoten en familieleden die de onware nieuwsberichten doorzagen, gingen de Bijbel bestuderen en werden verkondigers. Satans uiterst gemene aanvallen ten spijt werd Jehovah’s wil volbracht. De Bethelfamilie verhuisde naar het nieuwe bijkantoor, en de tweede klas van de Bedienarenopleidingsschool ging van start.

DE INWIJDING VAN HET BIJKANTOOR

In juni 2006 behoorden Theodore Jaracz en Gerrit Lösch, beiden van het Besturende Lichaam, tot de 350 afgevaardigden uit 32 landen die aanwezig waren voor de inwijding van het nieuwe bijkantoor. Bij de inwijding was ook Sotir Ceqi, die in de jaren veertig met elektroschokken gemarteld was. Hij is nu achter in de zeventig en dient nog steeds met vreugde.

„Van deze dag kon ik alleen maar dromen”, zei Frosina Xheka, die Jehovah ondanks tientallen jaren van intense moeilijkheden nog steeds loyaal diende. Polikseni Komino, de weduwe van Jani, was er en vertelde over haar dochters en kleindochter, die in de gewone pioniersdienst zijn. Verder was Vasil Gjoka er, kromgebogen na jaren van lijden. Zijn ogen vulden zich met tranen toen hij herinneringen ophaalde aan zijn bezoeken aan Leonidha Pope en zijn heimelijke doop in 1960.

Het vroegere bijkantoor in Tirana werd omgebouwd tot een Koninkrijkszalencomplex en een zendelingenhuis voor veertien zendelingen. Zes klassen van de Bedienarenopleidingsschool hebben een oogst aan getrouwe, zelfopofferende speciale pioniers voortgebracht die een enorme aanwinst voor het Albanese veld zijn. Ruim 950 plaatselijke gewone en speciale pioniers spreiden zo’n zelfde vurige evangelisatiegeest tentoon.

WAT VÓÓR ONS LIGT

Onze broeders en zusters in Albanië hebben heel veel waardering voor de Bijbel en de lectuur die in hun moedertaal vertaald wordt. Jehovah’s werk in dit deel van het veld blijft gestaag groeien. Behalve de ijverige en bekwame mannen die opgeleid worden om theocratische verantwoordelijkheid op zich te nemen, ’zijn de vrouwen die het goede nieuws vertellen, een groot leger’ (Ps. 68:11).

Jehovah’s Getuigen in Albanië zijn een levend bewijs van de waarheidsgetrouwheid van de geïnspireerde woorden: „Geen enkel wapen dat tegen u gesmeed zal worden, zal succes hebben, en elke tong die tegen u zal opstaan in het gericht, zult gij veroordelen. Dit is de erfelijke bezitting van de knechten van Jehovah” (Jes. 54:17). Dankzij Jehovah’s onverdiende goedheid en kracht hebben ze een totalitair bewind, martelingen, isolement, kwaadaardige publiciteit en persoonlijke problemen ongebroken doorstaan.

Jehovah’s aanbidders in Albanië zien de toekomst met absoluut vertrouwen in Gods loyale liefde en zegen tegemoet. Ondanks moeilijkheden verheugen ze zich dat ze het hart van hun hemelse Vader blij kunnen maken. Ze verheugen zich ook in de hoop die hun in het vooruitzicht is gesteld (Spr. 27:11; Hebr. 12:1, 2). Als er iets is dat steeds weer doorklinkt in de theocratische geschiedenis van Albanië, is het dit: Jehovah vergeet nooit de offers, of ze nu groot zijn of klein, die zijn loyale aanbidders brengen (Hebr. 6:10; 13:16).

[Inzet op blz. 130]

De titel was eerst vertaald met „De Gitaar Gods”

[Inzet op blz. 140]

„Als je een christen was, zou je vechten, net als de priesters!”

[Inzet op blz. 189]

„We hebben alleen geen velddienstrapportjes meer”

[Kader/Illustratie op blz. 132]

Een overzicht van Albanië

 

Albanië ligt in Zuidoost-Europa, ten noorden van Griekenland en ten oosten van de hak van de laars van Italië. Het heeft een oppervlakte van ongeveer 28.750 vierkante kilometer, en de 362 kilometer lange kustlijn strekt zich uit langs de Adriatische en de Ionische Zee. Witte zandstranden en turkoois water tegen een achtergrond van hoge bergen sieren de Albanese Rivièra, die van Vlorë tot aan Sarandë loopt. Het noorden van Albanië en het binnenland bestaan uit grillige bergketens, terwijl het zuidwesten vruchtbare laagvlakten heeft die geschikt zijn voor landbouw.

Bevolking

De bevolking wordt op 3,6 miljoen geschat en bestaat vooral uit etnische Albanezen, met een klein percentage Roma, Grieken en Serviërs.

Klimaat

Op de zuidelijke kustvlakten is de temperatuur zomers gemiddeld 26 graden. Maar in de winter kan het in het noorden, in de bergen van Dibrë, wel min 25 graden worden.

Voedsel

Een pastei van blader- of filodeeg, gevuld met spinazie, kaas, tomaat en ui of allerlei andere groenten of vlees, wordt byrek genoemd. Gebraden kip of lam met een smakelijke yoghurt-dillesaus heet tava e kosit. Albanezen eten graag met een lepel, omdat er vaak soep of stoofschotel op het menu staat. Als er bij speciale gelegenheden lam geserveerd wordt, krijgt de eregast vaak de kop. Tot de vele Albanese nagerechten behoren baklava (rechts) en kadaif, gebak van bladerdeeg met siroop of honing en noten. En een Albanees kan niet zonder brood. Als je iemand wilt zeggen dat je al gegeten hebt, zeg je eenvoudig „Hëngra bukë”, wat betekent „Ik heb brood gegeten”.

[Kader/Illustraties op blz. 134]

De eerste congressen

De Albanese Getuigen in New England (VS) waren meestal met een Engelse of Griekse gemeente verbonden, maar op zondag hadden ze de openbare vergadering in het Albanees. In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw bezochten de Albanezen graag Griekstalige congressen. Maar ze vonden het wel leuk om hun eigen lapelkaartje te hebben, waar in het Albanees op stond: „Driedaags congres van de Albanese Bijbelonderzoekers”.

[Illustraties]

Een lapelkaartje (rechts) zoals de Albanese broeders en zusters (onder) dat droegen op een congres in Boston eind jaren twintig

[Kader/Illustraties op blz. 151, 152]

’Jehovah liet ons nooit in de steek!’

FROSINA XHEKA

GEBOREN 1926

GEDOOPT 1946

BIJZONDERHEDEN Ze leerde als tiener de waarheid kennen. Hoewel haar ouders tegenstand boden en de autoriteiten haar op de zwarte lijst plaatsten, voelde ze zich altijd dicht bij Jehovah en zijn organisatie. Ze stierf in 2007 in getrouwheid.

▪ FROSINA leerde in de jaren veertig door haar broers de waarheid kennen. Haar ouders, die geen Getuigen waren, gooiden haar het huis uit omdat ze niet instemde met een door hen gearrangeerd huwelijk. Een broeder, Gole Flloko, nam haar op als deel van zijn gezin en behandelde haar als zijn dochter.

„Op een keer werd ik gearresteerd omdat ik weigerde te stemmen”, vertelde Frosina. „Ik was alleen in een kamer toen er zo’n dertig agenten om me heen kwamen staan. Eentje schreeuwde: ’Weet je wel wat we met je kunnen doen?’ Ik voelde dat Jehovah met me was en zei: ’U kunt niets doen wat de Soevereine Heer Jehovah niet toelaat!’ Omdat ze dachten dat ik gek was, zeiden ze: ’Maak dat je wegkomt!’ Ik had dus gelijk: Jehovah was met me!”

In 1957 trouwde Frosina met Luçi Xheka, en ze kregen drie kinderen. Begin jaren zestig werd Luçi aangesteld als lid van het pasgevormde landscomité, dat toezicht moest houden op het werk in Albanië. Niet lang daarna werd hij tot vijf jaar internim (internering) in Gramsh veroordeeld, ver van Frosina en de kinderen vandaan. Daar bleef Luçi prediken en over de organisatie praten. De mensen in Gramsh kunnen zich hem tot op de dag van vandaag herinneren.

Toen Luçi in internim zat, plaatste de communistische partij Frosina op de zwarte lijst, zodat ze officieel geen voedsel kon kopen. Frosina zegt: „Het maakte niet uit. De weinige broeders en zusters deelden wat ze hadden. We overleefden omdat Jehovah ons nooit in de steek liet!”

Na Luçi’s dood kwamen de broeders en zusters minder vaak bij elkaar. Maar Frosina bleef prediken. Ze vertelt: „John Marks bezocht ons in de jaren zestig. Toen ik in 1986 eindelijk zijn vrouw, Helen, ontmoette, was het alsof we elkaar al jaren kenden! Luçi en ik hadden in het geheim boodschappen gestuurd naar de familie Marks, en zij hadden ze aan de broeders in Brooklyn doorgegeven.”

Toen het verbod in 1992 werd opgeheven, was Frosina een van de negen gedoopte Getuigen die in Albanië over waren. Ze bezocht alle vergaderingen en was op de dag van haar dood in 2007 nog in de velddienst. Kort voordat ze stierf, zei ze: „Ik hou van Jehovah met heel mijn hart! Schipperen was nooit een optie. Ik wist dat ik een grote familie had over de hele wereld, maar als ik nu zie hoe groot onze theocratische familie in Albanië is, voel ik me overweldigd. Jehovah is altijd met ons geweest, en hij houdt ons nog steeds in zijn liefdevolle handen!”

[Illustratie]

Frosina Xheka in 2007

[Kader/Illustraties op blz. 159, 160]

Van weinig lectuur naar een overvloed

VASIL GJOKA

GEBOREN 1930

GEDOOPT 1960

BIJZONDERHEDEN Hij nam onder het totalitaire bewind een krachtig standpunt voor de waarheid in. Tegenwoordig is hij ouderling in Tirana.

▪ IK WEET nog dat ik in de jaren dertig in mijn dorp, Barmash, de Griekse Wachttoren zag. Mijn vader wees op het tijdschrift en zei: „Die mensen hebben gelijk!” Pas jaren later begreep ik de betekenis van zijn woorden. Ik las graag in de Bijbel, hoewel het gevaarlijk werd er een te hebben. Op de begrafenis van een familielid ontmoette ik een broeder uit Tirana. Ik vroeg hem naar het teken van de „laatste dagen” in Mattheüs 24. Hij legde het uit, en ik vertelde wat ik geleerd had gelijk aan wie maar wilde luisteren.

In 1959 bezocht ik een besloten vergadering van de broeders in het huis van Leonidha Pope. Ik was het boek Openbaring aan het lezen en wilde weten wie of wat het wilde beest en Babylon de Grote waren. Toen de broeders me dat uitlegden, wist ik dat dit de waarheid was! Een jaar later werd ik gedoopt.

Ik predikte ijverig, wat me mijn baan kostte. Dus ging ik met een oude, gammele houten kar goederen bezorgen in Tirana. Hoewel ik maar beperkt contact had met de broeders en geen lectuur had, bleef ik prediken.

Voordat Leonidha Pope begin jaren zestig in internim gestuurd werd, wist hij aan wat Griekse publicaties te komen die Albanië binnengesmokkeld waren. Hij vertaalde ze hardop, en ik schreef wat hij zei op in een schrift. Op zijn aanwijzing maakte ik kopieën en stuurde die naar een paar broeders in Berat, Fier en Vlorë.

Wat is er sinds de jaren negentig veel veranderd! Het maakt me blij de overvloed aan lectuur te zien die Jehovah ons gegeven heeft. Van 1992 tot nu toe hebben we ruim 17 miljoen Albanese tijdschriften verspreid! De nieuwe publicaties worden in het Albanees vertaald, en we hebben de complete Nieuwe-Wereldvertaling in onze taal! Als ik aan de jaren zonder lectuur denk, kan ik mijn vreugdetranen niet bedwingen. Doordat we zo lang zo weinig hadden, waarderen we het nu des te meer!

[Kader/Illustraties op blz. 163, 164]

Ik vond in mijn geboorteland echt werk

ARDIAN TUTRA

GEBOREN 1969

GEDOOPT 1992

BIJZONDERHEDEN Hij leerde de waarheid kennen in Italië en keerde daarna terug naar Albanië. Hij is een lid van het Albanese bijkantoorcomité.

▪ TOEN ik in 1991 met duizenden andere vluchtelingen Albanië verliet, was ik 21. We hadden een schip gekaapt dat naar Italië voer. Albanië was arm, dus ik was blij dat ik weg kon. Het was als een droom die uitkwam.

Na twee dagen verliet ik stiekem het vluchtelingenkamp in Brindisi (Italië) om werk te zoeken. Een man gaf me een fotokopie met een korte Bijbelse boodschap in het Albanees erop en nodigde me uit voor een bijeenkomst die middag. Ik dacht meteen: Waarom niet? Misschien geeft iemand me een baan!

Ik had niet verwacht zo vriendelijk ontvangen te worden. Na de vergadering in de Koninkrijkszaal kwam iedereen naar me toe, en ze waren allemaal even lief en hartelijk. Een gezin nodigde me uit voor een maaltijd. Ze waren heel aardig en behandelden me met waardigheid — mij, een sjofele, illegale Albanese vluchteling!

Tijdens de volgende vergadering bood Vito Mastrorosa me een Bijbelstudie aan. Ik ging op het aanbod in en besefte al snel dat dit de waarheid was. In augustus 1992 werd ik in Italië gedoopt.

Na verloop van tijd kreeg ik een verblijfsvergunning. Ik had een goede baan en stuurde geld op naar mijn familie in Albanië. Maar ik begon te denken: Er is enorm veel te doen in Albanië nu het werk vrij is. Moet ik teruggaan en daar gaan dienen? Hoe zal mijn familie reageren? Ze hebben het geld nodig dat ik hun stuur. Wat zullen de mensen zeggen?

Toen kreeg ik een telefoontje van het kantoor in Tirana. De broeders vroegen of ik zou willen komen om een groep Italiaanse speciale pioniers die in november naar Albanië zouden verhuizen, Albanees te leren. Hun voorbeeld zette me serieus aan het denken. Ze gingen naar het gebied waar ik vandaan kwam. Ze kenden de taal niet en popelden om te gaan. Mijn taal en cultuur waren Albanees. Wat deed ik eigenlijk nog in Italië?

Mijn besluit was genomen, en ik nam dezelfde boot als die speciale pioniers. Ik begon meteen op het kleine Bethel te dienen. ’s Morgens gaf ik Albanese les en ’s middags hielp ik mee met vertalen. Eerst was mijn familie er niet zo blij mee. Maar toen ze eenmaal begrepen waarom ik naar Albanië teruggekomen was, gingen ze naar het goede nieuws luisteren. Al gauw werden mijn ouders, twee zussen en een broer gedoopt.

Of ik spijt heb dat ik mijn werk en inkomsten in Italië heb opgegeven? Absoluut niet! Ik heb in Albanië echt werk gevonden. Wat mij betreft is het werk dat echt telt en blijvende vreugde schenkt, Jehovah dienen met alles wat je hebt!

[Illustratie]

Ardian en zijn vrouw, Noadia

[Kader/Illustraties op blz. 173, 174]

Geheime vergaderingen zijn verleden tijd

ADRIANA MAHMUTAJ

GEBOREN 1971

GEDOOPT 1993

BIJZONDERHEDEN Ze werd uitgenodigd voor een geheime vergadering, maar later veranderden dingen drastisch. Momenteel dient ze als speciale pionier.

▪ TOEN mijn neef in 1991 stierf, hoorde ik toevallig hoe een vrouw, Barie, bemoedigende Bijbelse gedachten met mijn tante besprak. Ik begon direct vragen te stellen, waarop ze me voorstelde haar vriendin Rajmonda te ontmoeten op haar werk. Rajmonda’s familie bezocht de ’groep’. Rajmonda vertelde me dat ik eerst een tijdje Bijbelse gesprekken moest hebben, omdat nieuwelingen niet meteen tot de groep werden toegelaten. Ik genoot van wat ik leerde, en al snel mocht ik de groep bezoeken.

Die groep bestond uit niet-gedoopte personen die aanvankelijk bijeengekomen waren met Sotir Papa en Sulo Hasani. Jaren geleden had de Sigurimi in groepen geïnfiltreerd en de broeders en zusters bij de politie aangegeven. Daarom was iedereen voorzichtig en werd er zorgvuldig gekeken wie er voor vergaderingen werd uitgenodigd!

Op mijn eerste vergadering leerde ik dat er van ons verwacht werd dat we een lijst van onze vrienden maakten en hun vertelden wat we leerden. Ik sprak gelijk met Ilma Tani. Al gauw mocht ook zij bij de groep komen. Onze kleine groep van vijftien groeide snel.

In april 1992 brachten Michael en Linda DiGregorio een bezoek aan Berat. We kregen de raad mensen openlijk uit te nodigen voor zijn lezing. Er kwamen 54 personen. Niemand van ons was gedoopt. Na die vergadering bestookten we broeder en zuster DiGregorio urenlang met vragen. We leerden eindelijk hoe onze groep zou moeten functioneren.

Niet lang daarna werden Jehovah’s Getuigen wettelijk erkend. Ilma en ik gingen samen met twee broeders naar Tirana om te leren hoe we van deur tot deur moesten gaan. Wij moesten dan de anderen in Berat weer laten zien wat we geleerd hadden. We deden ons best. Toen in maart 1993 vier Italiaanse speciale pioniers naar Berat werden gestuurd, begon de gemeente echt goed te functioneren, met twee voor iedereen toegankelijke vergaderingen per week.

Diezelfde maand werden Ilma en ik op de eerste speciale dagvergadering in Tirana gedoopt. Er waren 585 aanwezigen. We gingen in de gewone pioniersdienst en werden al gauw uitgenodigd om de eerste plaatselijke speciale pioniers te worden. Niets was meer geheim. We werden aan Korçë toegewezen.

Ilma trouwde later met Arben Lubonja, die slechts een paar maanden daarvoor nog alleen in Korçë had gepredikt. Uiteindelijk gingen ze in de kringdienst, en nu dienen ze op Bethel. Ik ben blij dat ik Ilma destijds voor die groep heb uitgenodigd!

Toen ik laatst op een districtscongres zat met ruim 5500 aanwezigen, dacht ik aan onze geheime groep. Wat een veranderingen heeft Jehovah teweeggebracht! Nu zijn zowel de wekelijkse als de grotere vergaderingen voor iedereen toegankelijk. Hoewel honderden broeders en zusters wegens de economische situatie Berat verlaten hebben, is onze kleine groep inmiddels uitgegroeid tot vijf bruisende gemeenten!

[Illustratie]

Ilma (Tani) en Arben Lubonja

[Kader/Illustratie op blz. 183]

„Oké, ik ga mee!”

ALTIN HOXHA EN ADRIAN SHKËMBI

GEBOREN Beiden in 1973

GEDOOPT Beiden in 1993

BIJZONDERHEDEN Ze verlieten de universiteit om te gaan pionieren, en nu dienen ze als gemeenteouderling.

▪ BEGIN 1993 zaten ze op de Universiteit van Tirana. Een vriend sprak urenlang met hen over de dingen die hij van Jehovah’s Getuigen leerde. Alles werd door de Bijbel gestaafd. Later leerden ze meer; ze pasten toe wat ze leerden en werden nog dat jaar gedoopt. Die zomer gingen ze prediken in Kuçovë, waar geen verkondigers waren.

Toen ze weer terug waren in Tirana zei Adrian tegen Altin: „Wat doen we eigenlijk nog op school? Laten we het werk in Kuçovë echt op gang gaan helpen!”

Altins antwoord was: „Oké, ik ga mee!” Zeven maanden na hun doop waren ze weer in Kuçovë.

Jehovah heeft hun inspanningen rijk gezegend. Er zijn in Kuçovë nu ruim 90 verkondigers actief. Zo’n 25 Getuigen zijn elders gaan pionieren of zijn naar Bethel gegaan. Adrian en Altin hebben met velen van hen gestudeerd.

Altin glimlacht als hij aan de universiteit denkt en zegt: „De apostel Paulus besloot geen wereldse carrière na te streven, en in 1993 nam ik zo’n zelfde besluit. Ik heb er nooit spijt van gehad dat ik gezegd heb: ’Oké, ik ga mee!’”

[Kader/Illustraties op blz. 191, 192]

Een leraar atheïsme onderwijst nu de waarheid

ANASTAS RUVINA

GEBOREN 1942

GEDOOPT 1997

BIJZONDERHEDEN Hij onderwees atheïsme aan ondergeschikten in het leger voordat hij via zijn kinderen de waarheid leerde kennen. Nu dient hij als ouderling en speciale pionier.

▪ TOEN ik in 1971 van de militaire academie afstudeerde, werd ik politiek brigadecommissaris. Die term werd gebruikt omdat de regering in 1966 alle militaire rangen had afgeschaft. Het was onder andere mijn taak degenen die onder mijn bevel stonden te indoctrineren met de gedachte dat God niet bestaat. Ik ging altijd uitvoerig in op de filosofie dat godsdienst de opium van het volk is.

Ik had een vrouw en drie kinderen. In 1992 begon mijn zoon, Artan, de vergaderingen van Jehovah’s Getuigen in Tirana te bezoeken. Later nam hij zijn zus Anila mee. Ik vond het zonde van hun tijd en uitgesproken dom. Dat leidde thuis vaak tot ruzie.

Op een dag bladerde ik uit nieuwsgierigheid een Wachttoren door. Tegen de verwachting in klonk het allemaal redelijk. Maar ook al bleven Artan en Anila me aanmoedigen, ik weigerde de Bijbel te bestuderen. Ik redeneerde dat je de Bijbel niet kunt bestuderen als je niet in God gelooft. In 1995 kwam het boek Leven — Hoe is het ontstaan? Door evolutie of door schepping? uit in het Albanees. Artan en Anila gaven me er een. Dat was genoeg om me te overtuigen. God bestaat wel! Ik had geen excuus meer, ik moest studeren. Al gauw deed mijn vrouw, Lirie, mee met de studie, en we raakten overtuigd van de waarheid.

Om eerlijk te zijn maakte ik niet snel vorderingen. Ik was 53. Het was niet makkelijk me los te maken van mijn politieke en militaire manier van denken. Het was in werkelijkheid de Schepper, Jehovah, die me hielp vorderingen te maken.

Ik wilde geen verkondiger worden, omdat ik ertegen opzag tot dezelfde mensen te prediken die ik atheïsme had onderwezen. Wat zouden ze wel niet denken? Op een dag las Vito Mastrorosa me tijdens onze studie het verslag van Saulus van Tarsus voor. Dat deed het hem! Saulus vervolgde de christenen, leerde de waarheid kennen en ging prediken. Ik wist dat ik met Jehovah’s hulp hetzelfde kon doen.

Ik moet soms nog om mezelf lachen terwijl Jehovah me blijft helpen redelijker en minder strikt te zijn en me minder te gedragen als een bevelvoerend officier. Ik kom er wel, al gaat het langzaam.

Ik maak met mijn kinderen geen ruzie meer over de waarheid. Integendeel, ik ben trots op ze. Artan is speciale pionier en ouderling. En mijn dochters, Anila en Eliona, dienen allebei op Bethel in Tirana.

Lirie en ik zijn in de speciale pioniersdienst. We vinden het een voorrecht mensen de waarheid over onze Grootse Schepper te onderwijzen en te zien hoe hun leven verandert. Het geeft heel veel vreugde mensen een echte hoop te bieden, gebaseerd op de beloften van de enige levende en ware God, Jehovah.

[Illustratie]

Van links naar rechts: Artan, Anila, Lirie, Anastas, Eliona en haar man, Rinaldo Galli

[Tabel/Grafiek op blz. 176, 177]

TIJDBALK — Albanië

1920-1922 Albanezen leren in de Verenigde Staten de waarheid kennen.

1922 Thanas Idrizi keert naar Gjirokastër terug met de waarheid.

1925 Er functioneren drie kleine Bijbelstudiegroepen in Albanië.

1928 In veel steden wordt het „Photo-Drama der Schepping” vertoond.

1930

1935/1936 Er wordt een uitgebreide predikingsveldtocht ondernomen.

1939 Jehovah’s Getuigen worden verboden.

1940

1940 Negen broeders worden wegens hun neutraliteit gevangengezet.

1946 Begin van het communistische bewind.

1950

1960

1960 Het werk in Albanië komt onder toezicht van een landscomité.

1962 Leden van het comité worden naar werkkampen gestuurd.

1967 Albanië wordt officieel atheïstisch.

1980

1990

1992 Jehovah’s Getuigen worden wettelijk erkend.

1996 Milton Henschel woont de eerste inwijding van Bethel bij.

1997 De trazira begint.

2000

2005 De complete Nieuwe-Wereldvertaling komt uit in het Albanees.

2006 Het bijkantoor in Mëzez (Tirana) wordt ingewijd.

2010

[Grafiek]

(Zie publicatie)

Aantal verkondigers

Aantal pioniers

4000

3000

2000

1000

1930 1940 1950 1960 1980 1990 2000 2010

[Kaarten op blz. 133]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

MONTENEGRO

KOSOVO

MACEDONIË

GRIEKENLAND

Ioánnina

Scutarimeer

Meer van Ohrid

Prespameer

ADRIATISCHE ZEE

ALBANIË

TIRANA

Shkodër

Kukës

Burrel

Mëzez

Durrës

Kavajë

Gramsh

Kuçovë

Fier

Berat

Korçë

Vlorë

Tepelenë

Këlcyrë

Barmash

Përmet

Gjirokastër

Sarandë

[Paginagrote illustratie op blz. 126]

[Illustratie op blz. 128]

Nadat Thanas Idrizi in New England (VS) de waarheid had leren kennen, nam hij het goede nieuws mee terug naar Gjirokastër (Albanië)

[Illustratie op blz. 129]

Sokrat Duli onderwees zijn broer de waarheid

[Illustratie op blz. 137]

Nicholas Christo sprak met Albanese hoogwaardigheidsbekleders over het goede nieuws

[Illustratie op blz. 142]

De brief van twee kantjes die Albanese broeders in Boston naar Enver Hoxha stuurden

[Illustratie op blz. 145]

Leonidha Pope

[Illustratie op blz. 147]

„Jehovah heeft me geleerd niets te tekenen wat ik niet gezegd heb.” — Sotir Ceqi

[Illustratie op blz. 149]

Helen en John Marks voordat hij naar Albanië terugging

[Illustratie op blz. 154]

Spiro Vruho diende als reizend opziener

[Illustratie op blz. 157]

Llopi Bllani

[Illustratie op blz. 158]

Hoewel Kulla Gjidhari alleen was, vierde ze toch het Avondmaal

[Illustratie op blz. 167]

Michael en Linda DiGregorio

[Illustratie op blz. 172]

Besluit nr. 100 verleende Jehovah’s Getuigen wettelijke erkenning

[Illustratie op blz. 175]

Een vergadering in de eerste Koninkrijkszaal (Tirana, 1992)

[Illustratie op blz. 178]

Areti Pina predikte trouw in haar eentje

[Illustraties op blz. 184]

Een oude villa werd omgebouwd tot moderne kantoren

[Illustratie op blz. 186]

„Als jullie naar de gevangenis gaan, maak je dan geen zorgen.” — Nasho Dori

[Illustraties op blz. 194]

David Splane toont de complete „Nieuwe-Wereldvertaling” in het Albanees

[Illustratie op blz. 197]

Zendelingen die momenteel in Albanië dienen

[Illustraties op blz. 199]

Het Albanese bijkantoor

Bijkantoorcomité: Artan Duka, Ardian Tutra, Michael DiGregorio, Davide Appignanesi en Stefano Anatrelli