Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

’Hij groeide op bij Jehovah’

’Hij groeide op bij Jehovah’

Volg hun geloof na

’Hij groeide op bij Jehovah’

SAMUËL keek naar al die gezichten voor hem. Deze getrouwe man, die tientallen jaren als profeet en rechter had gediend, had het hele volk opgeroepen naar de stad Gilgal te komen. Het was mei of juni volgens onze kalender; het droge jaargetijde was al begonnen. De akkers in het gebied kleurden goud van de tarwe die geoogst kon worden. De menigte viel stil. Hoe zou Samuël hun hart kunnen bereiken?

Het volk besefte niet hoe ernstig de situatie was. Ze hadden erop gestaan dat er voortaan een menselijke koning over hen zou regeren. Ze zagen niet in dat ze van een grof gebrek aan respect voor hun God, Jehovah, en zijn profeet blijk hadden gegeven. Ze verwierpen in feite Jehovah als hun Koning! Hoe kon Samuël hen tot berouw bewegen?

Samuël nam het woord. „Ik ben oud en grijs geworden”, zei hij tegen de menigte. Zijn al wit wordende haar zette zijn woorden kracht bij. „Ik heb van mijn jeugd af tot op deze dag voor uw aangezicht gewandeld”, vervolgde hij (1 Samuël 11:14, 15; 12:2). Hoewel Samuël oud was, was hij zijn jeugd niet vergeten. Hij had nog levendige herinneringen aan zijn jonge jaren. De beslissingen die hij destijds als opgroeiende knaap had genomen, hadden geleid tot een leven van geloof en toewijding aan zijn God, Jehovah.

Voortdurend had Samuël eraan moeten werken zijn geloof te behouden, want hij leefde te midden van mensen die geen geloof hadden en deloyaal waren. In deze tijd is het net zo moeilijk om geloof te ontwikkelen, want we leven in een ongelovige en verdorven wereld. Laten we eens kijken wat we kunnen leren van Samuëls voorbeeld, te beginnen bij de tijd dat hij nog een kleine jongen was.

Hij diende Jehovah als jongen

Samuël had een ongewone jeugd. Kort nadat hij geen borstvoeding meer kreeg — hij was toen misschien een jaar of vier — begon zijn leven van dienst in de heilige tabernakel van Jehovah in Silo, zo’n dertig kilometer van zijn ouderlijk huis in Rama. Zijn ouders, Elkana en Hanna, droegen hun zoon aan Jehovah op voor een speciale vorm van dienst: hij werd een nazireeër voor het leven. * Wilde dat zeggen dat Samuël werd verstoten, dat zijn ouders niet van hem hielden?

Dat zeker niet! Ze wisten dat er in Silo goed voor hun zoon gezorgd zou worden. De hogepriester Eli zag daar ongetwijfeld op toe, want Samuël werkte nauw met hem samen. Er waren ook een aantal vrouwen die dienst deden bij de tabernakel, kennelijk in georganiseerd verband (Exodus 38:8).

Bovendien zouden Hanna en Elkana hun eerste kind niet in de steek laten. Zijn geboorte was een verhoring van Hanna’s verzoek aan God om een zoon. Ze had toen beloofd de jongen aan hem op te dragen voor een leven van heilige dienst. Elk jaar bracht Hanna als ze Samuël bezocht een nieuw, zelfgemaakt schoudermanteltje voor hem mee voor zijn dienst in de tabernakel. De kleine jongen zal van die bezoeken genoten hebben. De liefdevolle aanmoedigingen en adviezen van zijn ouders, die hem leerden wat een voorrecht het was Jehovah op die unieke plek te dienen, deden hem ongetwijfeld goed.

Hedendaagse ouders kunnen heel wat van Hanna en Elkana leren. Het komt veel voor dat ouders zich bij het opvoeden van hun kinderen helemaal op het materiële concentreren en hun geestelijke behoeften negeren. Maar Samuëls ouders kenden geestelijke zaken de eerste plaats toe, en dat was van grote invloed op de soort mens die hun zoon werd (Spreuken 22:6).

We kunnen ons voorstellen hoe de jongen opgroeide en de heuvels rond Silo ging verkennen. Als hij omlaagkeek op de stad en het dal dat zich beneden aan één kant ervan uitstrekte, zwol zijn hart waarschijnlijk van vreugde en trots als hij Jehovah’s tabernakel in het oog kreeg. Die tabernakel was echt een heilige plaats. * Hij was bijna vierhonderd jaar daarvoor gebouwd onder leiding van Mozes zelf en vormde het enige centrum voor de zuivere aanbidding van Jehovah op de hele wereld.

De kleine Samuël ging van de tabernakel houden. In het verslag dat hij later schreef, lezen we: „Samuël diende voor het aangezicht van Jehovah, als een jongen, omgord met een linnen efod” (1 Samuël 2:18). Dat eenvoudige mouwloze kledingstuk was kennelijk een teken dat hij de priesters in de tabernakel assisteerde. Hoewel Samuël niet tot de priesterklasse behoorde, had hij taken zoals ’s morgens de deuren naar het voorhof van de tabernakel openen en voor de bejaarde Eli zorgen. Maar hoezeer hij ook genoot van die voorrechten, mettertijd raakte zijn onbedorven hart verontrust. Er was iets verschrikkelijk mis in Jehovah’s huis.

Zuiver gebleven ondanks alle verdorvenheid

Op jonge leeftijd was Samuël getuige van echt slecht en verdorven gedrag. Eli had twee zoons, die Hofni en Pinehas heetten. Samuëls verslag zegt: „De zonen van Eli nu waren nietswaardige mannen; zij erkenden Jehovah niet” (1 Samuël 2:12). De twee gedachten in dit vers hebben veel met elkaar te maken. Hofni en Pinehas waren „nietswaardige mannen” (letterlijk „zonen van waardeloosheid”) omdat ze geen respect voor Jehovah hadden. Ze hechtten geen enkele waarde aan zijn rechtvaardige maatstaven en vereisten. Daarop waren al hun andere zonden terug te voeren.

Gods Wet gaf een duidelijke beschrijving van de taken van de priesters en de manier waarop ze offers in zijn tabernakel moesten brengen. En met reden! Die offers vertegenwoordigden Gods voorzieningen om zonden te vergeven zodat mensen rein konden zijn in zijn ogen en voor zijn zegen en leiding in aanmerking kwamen. Maar Hofni en Pinehas brachten hun medepriesters ertoe heel respectloos met de offers om te gaan. *

U kunt u wel voorstellen hoe de jonge Samuël met grote ogen heeft staan kijken naar die grove wantoestanden, die maar ongestraft doorgingen. Hoeveel mensen, onder wie arme, eenvoudige en onderdrukte mensen, zal hij naar die heilige tabernakel hebben zien komen in de hoop er wat geestelijke troost en sterkte te krijgen, om vervolgens teleurgesteld, gekwetst of vernederd weer te vertrekken? En hoe zal hij zich gevoeld hebben toen hij erachter kwam dat Hofni en Pinehas ook Jehovah’s wetten op het gebied van de seksuele moraal negeerden door gemeenschap te hebben met sommigen van de vrouwen die daar bij de tabernakel dienden? (1 Samuël 2:22) Misschien hoopte hij dat Eli er iets aan zou doen.

Eli was de aangewezen persoon om iets aan het groeiende probleem te doen. Als hogepriester was hij verantwoordelijk voor wat er in de tabernakel gebeurde en als vader had hij de plicht zijn zoons terecht te wijzen — ze brachten tenslotte niet alleen zichzelf schade toe maar ook talloze anderen in het land. Maar Eli faalde op beide fronten, als vader en als hogepriester. Hij gaf zijn zoons slechts een vriendelijke, zwakke berisping (1 Samuël 2:23-25). Maar zijn zoons hadden veel krachtiger streng onderricht nodig. Ze begingen zonden waarop de doodstraf stond!

De zaken liepen zo uit de hand dat Jehovah „een man Gods”, een niet bij name genoemde profeet, naar Eli stuurde met een krachtige oordeelsboodschap. Jehovah zei tegen Eli: „Gij [blijft] uw zonen meer eren dan mij.” God voorzei dan ook dat Eli’s goddeloze zoons op een en dezelfde dag zouden sterven en dat Eli’s huis het zwaar te verduren zou krijgen en zelfs zijn bevoorrechte positie in de priesterklasse zou verliezen. Veranderde er iets in die familie naar aanleiding van die krachtige waarschuwing? Uit het verslag blijkt niet dat ze tot inkeer kwamen (1 Samuël 2:27–3:1).

Welke invloed had al die verdorvenheid op de jonge Samuël? Af en toe treffen we in dit sombere verslag een sprankje licht aan, goed nieuws over Samuëls ontwikkeling en vooruitgang. Bedenk dat we in 1 Samuël 2:18 hebben gelezen dat Samuël „als een jongen” trouw voor het aangezicht van Jehovah diende. Op die jonge leeftijd al stelde Samuël zijn dienst voor God centraal in zijn leven. In vers 21 van hetzelfde hoofdstuk lezen we iets wat nog hartverwarmender is: „Intussen groeide de jongen Samuël bij Jehovah op.” Naarmate hij groeide, werd zijn band met zijn hemelse Vader sterker. Zo’n hechte persoonlijke band met Jehovah is de veiligste bescherming tegen elke vorm van verdorvenheid.

Samuël had makkelijk kunnen redeneren dat als de hogepriester en zijn zoons aan zondige neigingen mochten toegeven, hij eveneens zou kunnen doen waar hij zin in had. Maar de slechte daden van anderen, ook van personen in gezagsposities, zijn nooit een excuus om te zondigen. In deze tijd volgen veel christelijke jongeren Samuëls voorbeeld door ’dicht bij Jehovah’ op te groeien, zelfs als sommigen in hun omgeving geen goed voorbeeld geven.

Hoe pakte die handelwijze uit voor Samuël? We lezen: „Al die tijd werd de jongen Samuël steeds groter en steeds meer geliefd, zowel van Jehovah’s standpunt als van dat der mensen uit bezien” (1 Samuël 2:26). Samuël was dus geliefd, op z’n minst bij degenen wier mening ertoe deed. Jehovah zelf was zeer op de jongen gesteld vanwege zijn trouwe handelwijze. En Samuël zal ervan overtuigd zijn geweest dat zijn God handelend zou optreden tegen al het slechte wat er in Silo gebeurde, maar misschien vroeg hij zich af wanneer dat zou zijn.

„Spreek, want uw knecht luistert”

Er kwam een nacht dat die vraag werd beantwoord. Het liep al tegen de ochtend maar het was nog donker; het flikkerende licht van de grote lamp in de tent brandde nog. De stilte werd verbroken door een stem die Samuël bij zijn naam riep. Hij dacht dat het Eli was, die intussen heel oud en bijna blind was. Samuël stond op en „liep terstond snel” naar de oude man. Ziet u het voor u, hoe de jongen zich op blote voeten naar Eli haastte om te zien wat hij voor hem kon doen? Het is roerend te zien dat Samuël Eli respectvol en vriendelijk behandelde. Ondanks al zijn zonden was Eli nog steeds Jehovah’s hogepriester (1 Samuël 3:2-5).

Samuël maakte Eli wakker met zijn woorden: „Hier ben ik, want gij hebt mij geroepen.” Maar Eli zei dat hij niet geroepen had en stuurde de jongen weer naar bed. Dit herhaalde zich nog twee keer. Ten slotte besefte Eli wat er aan de hand was. Jehovah stuurde zijn volk nog maar zelden een profetische boodschap of een visioen, en dat is heel begrijpelijk. Het was Eli duidelijk dat Jehovah weer sprak, en nu tegen deze jongen! Eli zei Samuël weer naar bed te gaan en vertelde hem hoe hij moest reageren. Samuël gehoorzaamde. Al snel hoorde hij de stem roepen: „Samuël, Samuël!”, waarop hij antwoordde: „Spreek, want uw knecht luistert” (1 Samuël 3:1, 5-10).

Eindelijk had Jehovah een knecht in Silo die luisterde. Dat zou Samuëls verdere leven kenmerken. Geldt dat ook voor u? Wij hoeven niet te wachten tot een bovennatuurlijke stem ’s nachts tot ons spreekt. In deze tijd is Gods stem er in zekere zin altijd voor ons, namelijk in zijn voltooide Woord, de Bijbel. Hoe beter we naar God luisteren en gunstig op zijn woorden reageren, hoe sterker ons geloof zal groeien. Zo ging het ook bij Samuël.

Die nacht in Silo was een mijlpaal in Samuëls leven, want toen begon hij Jehovah in een bijzondere betekenis te kennen doordat hij Gods eigen profeet en woordvoerder werd. Eerst was de jongen bang Jehovah’s boodschap aan Eli door te geven, want het was een definitieve uitspraak dat de profetie tegen die familie weldra uit zou komen. Maar Samuël raapte al zijn moed bijeen, en Eli legde zich nederig bij Gods oordeel neer. Het duurde niet lang of alles wat Jehovah had gezegd, ging in vervulling. Israël trok ten strijde tegen de Filistijnen, en Hofni en Pinehas kwamen op dezelfde dag om het leven. Eli zelf stierf toen hij hoorde dat Jehovah’s heilige Ark was buitgemaakt (1 Samuël 3:10-18; 4:1-18).

Samuëls reputatie als getrouwe profeet groeide alleen maar. „Jehovah zelf bleek met hem te zijn”, zegt het verslag, en voegt eraan toe dat Jehovah geen van Samuëls profetieën onvervuld liet (1 Samuël 3:19).

„Toen riep Samuël tot Jehovah”

Betekende dat echter dat de Israëlieten Samuëls leiding volgden en een geestelijk gezind, getrouw volk werden? Nee. Na verloop van tijd besloten ze dat ze meer dan een profeet wilden om recht te spreken. Ze wilden als andere volken zijn en een menselijke koning hebben om over hen te regeren. Op last van Jehovah voldeed Samuël aan hun verzoek. Maar hij moest Israël wel doordringen van de ernst van hun zonde. Ze verwierpen niet een mens maar Jehovah zelf! En dus ontbood hij het volk in Gilgal.

Laten we ons weer bij hem voegen op dat gespannen moment dat hij Israël in Gilgal toesprak. Daar herinnerde de bejaarde Samuël Israël aan zijn trouwe bericht van rechtschapenheid. Vervolgens riep Samuël tot Jehovah en vroeg om een hevig onweer (1 Samuël 12:17, 18).

Onweer? In het droge jaargetijde? Dat was nog nooit gebeurd! Als er al een spoortje van scepticisme of spot onder het volk bestond, dan was dat snel verdwenen. Plotseling betrok de lucht. Er stak een zware storm op, die de tarwe op de akkers zware schade toebracht. Het onweerde met oorverdovende donderslagen en de regen stortte neer. Wat was het effect? ’Het volk werd zeer bevreesd voor Jehovah en voor Samuël.’ Eindelijk beseften ze hoe ernstig ze hadden gezondigd (1 Samuël 12:18, 19).

Niet Samuël, maar zijn God, Jehovah, had hun opstandige hart bereikt. Vanaf zijn jeugd tot op hoge leeftijd had Samuël geloof gesteld in zijn God. En Jehovah beloonde hem. Jehovah is nu niet anders dan toen. Degenen die het geloof van Samuël navolgen, worden nog steeds door hem gesteund.

[Voetnoten]

^ ¶8 Nazireeërs stonden onder een gelofte die onder andere inhield dat ze geen alcohol mochten drinken en hun haar niet mochten knippen. De meeste nazireeërs legden die gelofte voor een beperkte periode af, maar sommigen van hen, onder wie Simson, Samuël en Johannes de Doper, waren nazireeërs voor het leven.

^ ¶12 Het heiligdom was een rechthoekig bouwwerk, eigenlijk een grote tent op een houten geraamte. Het was echter van de fijnste materialen gemaakt: robbenvellen, prachtig geborduurde kleden en kostbare houtsoorten bekleed met zilver en goud. Het bevond zich binnen een rechthoekig voorhof waar een indrukwekkend offeraltaar stond. In de loop van de tijd werden er kennelijk aan de lange zijden van de tabernakel vertrekken gebouwd waar de priesters gebruik van maakten. Waarschijnlijk sliep Samuël in zo’n vertrek.

^ ¶16 In het verslag staan daar twee voorbeelden van. Om te beginnen vermeldde de Wet specifiek welke stukken van een offerdier de priesters toekwamen (Deuteronomium 18:3). Maar in de tabernakel hadden de goddeloze priesters een heel andere gewoonte ingevoerd. Ze lieten hun bedienden gewoon een grote vork in de pot steken waarin het vlees kookte en er mooie stukken uit halen! En wanneer mensen hun offers brachten om die op het altaar te laten verbranden, lieten die priesters een bediende op een heel intimiderende wijze rauw vlees opeisen nog voordat het vet van het offer aan Jehovah was geofferd (Leviticus 3:3-5; 1 Samuël 2:13-17).

[Illustratie op blz. 17]

Ondanks zijn vrees bracht Samuël getrouw Jehovah’s oordeelsboodschap aan Eli over

[Illustratie op blz. 18]

Samuël bad vol geloof, en Jehovah antwoordde met een hevig onweer