‘Wees niet bang, want ik ben met je. Maak je geen zorgen, want ik ben je God. Ik zal je sterken, ik zal je zeker helpen. Ik zal je stevig vasthouden met mijn rechterhand van rechtvaardigheid’ (Jesaja 41:10, Nieuwewereldvertaling).

 ‘Wees niet bevreesd, want Ik ben met u, wees niet verschrikt, want Ik ben uw God. Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met Mijn rechterhand, die gerechtigheid werkt’ (Jesaja 41:10, Herziene Statenvertaling).

 Jehovah a God verzekert zijn trouwe aanbidders ervan dat hij ze helpt, met welke problemen ze ook te maken hebben.

 ‘Ik ben met je.’ Jehovah vertelt zijn aanbidders waarom ze niet bang hoeven te zijn: ze staan er niet alleen voor. Omdat hij ziet wat ze doormaken en hun gebeden verhoort, is het alsof hij letterlijk bij ze is (Psalm 34:15; 1 Petrus 3:12).

 ‘Ik ben je God.’ Jehovah stelt zijn aanbidders gerust door ze eraan te herinneren dat, wat hun omstandigheden ook zijn, hij zichzelf als hun God beziet en dat hij ze als zijn aanbidders aanvaardt. Ze kunnen er zeker van zijn dat geen enkele situatie God ervan zal weerhouden ze te helpen (Psalm 118:6; Romeinen 8:32; Hebreeën 13:6).

 ‘Ik zal je sterken, ik zal je zeker helpen. Ik zal je stevig vasthouden met mijn rechterhand van rechtvaardigheid.’ Jehovah herhaalt dezelfde gedachte op drie verschillende manieren om te benadrukken dat hij zijn aanbidders echt zal helpen. Hij gebruikt beeldspraak om duidelijk te maken wat hij doet als ze hulp nodig hebben: als iemand valt, steekt God zijn rechterhand uit om hem weer overeind te helpen (Jesaja 41:13).

 Een belangrijke manier waarop God zijn aanbidders helpt en sterkt is via zijn Woord, de Bijbel (Jozua 1:8; Hebreeën 4:12). In Gods Woord staan bijvoorbeeld praktische adviezen voor personen die te maken hebben met beproevingen, zoals armoede, ziekte of de dood van een dierbare (Spreuken 2:6, 7). God kan ook zijn heilige geest, zijn actieve kracht, gebruiken om zijn aanbidders de emotionele en mentale kracht te geven om beproevingen te verduren (Jesaja 40:29; Lukas 11:13).

 Deze woorden gaven troost aan de trouwe Joden die later als gevangenen naar Babylon werden gevoerd. Jehovah had voorspeld dat er tegen het eind van de Joodse ballingschap berichten zouden zijn over een veroveraar die op het punt stond de omliggende landen te verwoesten en die ook een bedreiging zou vormen voor Babylon (Jesaja 41:2-4; 44:1-4). Terwijl Babylon en de omliggende landen door dat nieuws doodsbang zouden worden, zouden de Joden zich geen zorgen hoeven te maken, want Jehovah zou ze beschermen. Drie keer stelde hij ze gerust met de woorden: ‘Wees niet bang’ (Jesaja 41:5, 6, 10, 13, 14).

 Hoewel de woorden in Jesaja 41:10 in eerste instantie gericht waren tot de trouwe Joden in Babylon, heeft Jehovah ervoor gezorgd dat die woorden bewaard zijn gebleven om troost te geven aan al zijn aanbidders (Jesaja 40:8; Romeinen 15:4). Net zoals hij zijn aanbidders in het verleden hielp, helpt hij ze ook in deze tijd.